I. afwenden, (af)keren, afleiden, afbrengen, afhouden, verleggen [rivier], afweren, onttrekken [geld], een andere wending geven [aan ’t gesprek]; uit elkaar draaien [touw]; ontvoeren, verduisteren, ontvreemden; détourner une phrase de sa signification, een zin verdraaien, anders uitleggen;
II. se détourner, een omweg maken; zich afwenden, zich afkeren.