I. inlossen [v. pand], gestand doen, terugnemen [zijn woord], van zich afschuiven [verantwoordelijkheid]; bevrijden, losmaken [kleren], vrijmaken, ontruimen, schoonvegen, ontzetten, vlot maken, opluchting geven aan [borst], speling geven aan [venster], een vrije uitgang geven aan, meer vrijheid van beweging geven aan, ontwikkelen, afgeven [reuk], ontslaan, ontheffen [v. zijn woord], duidelijk onderscheiden [waarheid], opmaken, doen uitkomen, de aandacht vestigen op;
II. se dégager (de), zich bevrijden (van), zich losmaken of loswerken (uit), zich een weg banen (door), opstijgen (uit), uitgaan (van).vrij worden, ophelderen, zich vrijmaken (tegenover, van), te voorschijn komen (uit).