I. het deksel (dak) afnemen van, ontbloten, blootleggen, blootgeven, ongedekt laten, de hand aftrekken van, dunner kleden; fig. blootleggen, onthullen, openbaren, verraden; bespeuren, ontwaren, gewaarworden; ontdekken, vinden, komen achter; aan het licht brengen, opsporen, uitvorsen; découvrir son jeu, zijn spel openleggen; zich in de kaart laten kijken;
II. se découvrir, de hoed afnemen, zich bloot woelen, zich dunner kleden, opklaren [v. weer]; zich te ver wagen; zich blootgeven, zijn gevoelens openleggen, zich verraden; uitkomen, aan het licht komen; zichtbaar worden.