I. samenstellen, vormen, uitmaken; vervaardigen, maken, schrijven, componeren, schilderen, zetten; regelen; in de plooi zetten; être composé de, ook: bestaan uit;
II. proefwerk maken; componeren; zetten; een vergelijk treffen;
III. se composer, niets laten merken, een waardige houding aannemen; se composer de, samengesteld zijn uit, bestaan uit; se composer sur, zich regelen naar.