Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Armer

betekenis & definitie

I. (be)wapenen; uitrusten; gereedmaken, laden [kanon], (de haan) spannen (van), overhalen [geweer], uitleggen [roeiriemen], beslaan met ijzeren banden [een balk]; armer qn. chevalier, iem. tot ridder slaan;

II. toebereidselen maken tot de oorlog;

III. s’armer (de), zich wapenen (met).

< >