1. bevalligheid;
2. behaaglijkheid, aangenaamheid; genoegen, vermaak;
3. toestemming, goedkeuring; agrément, 1. iets, dat iemand in zijn voordeel heeft (prettige eigenschappen, talenten); 2. versierselen; arts d’agrément, kunsten [dans, muziek] die men uit liefhebberij beoefent; jardin d’agrément, bloementuin, lusthof; note d’agrément, voorslag; ouvrages d’agrément, fraaie handwerken; plante d’agrément, sierplant; propriété d’agrément, lusthuis; voyage d’agrément, pleizierreisje.