I. beschuldigen (de van), aanklagen, betichten, ten laste leggen; spreken tegen; aangeven [leeftijd], opbiechten [zonden], aanwijzen [een gewicht], doen uitkomen, wijzen op, blijk geven van, berichten [ontvangst];
II. s’accuser (de), zich beschuldigen (van), bekennen; s’accuser, duidelijker worden, beter uitkomen; toenemen.