Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

deksels

betekenis & definitie

verzwakte vorm van verduiveld of duivels, hier in de zin van: vervloekt, verdraaid. ‘Dien dekselschen ruziemaker’ schreef A. Vermeylen in ‘De wandelende Jood’ (1906). Ook als een uitroep van afschuw. Dateert uit de tijd toen de duivel nog erg gevreesd was en je zelfs zijn naam niet mocht uitspreken, op straffe van allerlei onheil over je uit te roepen.

Hetzelfde deed zich voor met de naam van God. Wie toch wou schelden kon putten uit een groot arsenaal van bastaardvloeken zoals deksels, drommels enzovoort. Verdorie is bijvoorbeeld een erg afgezwakte vorm van godverdomme.

Die dekselse (ex-) studenten van wro s hadden er wat van gemaakt zondag.

Delta, 12-09-96

Serguei dichtte de kloof op Tchmil en Smetanin en ik knalde op het gepaste moment uit zijn wiel. De zege kon me niet ontsnappen. En dan komt die dekselse Guidi nog het feest verbrodden. Mag het zondag, in de slotrit, eens mijn beurt wezen?

Gazet van Antwerpen, 2 6-01-99