Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

verhelen

betekenis & definitie

verhelen ww. 'verbergen, verzwijgen'
categorie: geleed woord ◆ 400

Onl. farhelan 'verbergen, verzwijgen' in wort er nieht neuerhal (met proclitisch negatie-element) 'woorden verborg hij niet' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. verhelen 'geheimhouden, verzwijgen' [1240; Bern.], dat hijt verhelen nit ne conste 'dat hij het niet geheim kon houden' [1265-70; VMNW], wat sal dit verholen 'waarom moet dit verborgen blijven' [1285; VMNW]; vnnl. verhelen 'geheimhouden, verzwijgen, verbergen' in Ick en verhele uwe goetheit ende trouwe niet 'ik laat uw goedheid en trouw niet onbesproken' [1526; WNT], de Heeren, die ook hun ongenoegen niet verhoolen [1642; WNT]; nnl. verhelen 'verbergen, verzwijgen, ontkennen' in 'k ben een vrouw! Ik kan het niet verheelen [1798; WNT].

Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub d) van het werkwoord helen 2 'verbergen'.
onverholen bn. 'openlijk'. Mnl. Dit seg ic v al onverholen 'dit zeg ik u in alle openheid' [1300-50; MNW-R], God ..., dien alle dinck es onverholen 'God, voor wie niets verborgen is' [1450-1500; MNW]; vnnl. onverholen 'onverborgen, openbaar, openlijk' [1599; Kil.]; nnl. 'openlijk, ronduit' in eerst schuchter en bedekt en daarna onverholen [1869; WNT schuchter], spraken onverholen hun weerzin uit [1875; WNT weerzin]. Gevormd met het voorvoegsel on- 'niet' en het verl.deelw. van verhelen.

Fries: ferheeljeunferhoalen

< >