fonetisch bn. 'de spraakklanken betreffend'
categorie: leenwoord, geleerde schepping
Nnl. phonetische transcriptie 'schrijfwijze van de spraakklanken' [1842; WNT transcriptie].
Internationaal wetenschappelijk neologisme uit de 19e eeuw (vergelijk Duits phonetisch [19e eeuw; Pfeifer], Frans phonétique [1822; Rey], Engels phonetic [1848; OED]) op basis van Grieks phōnētikós 'de tonen of spraak betreffend', een afleiding van phōneĩn 'spreken', van phōnḗ 'klank, stem'.
Grieks phōnḗ hoort wrsch. bij een wortel pie. *bhoh2- 'spreken'. Verwantschap met Oudkerkslavisch zvonŭ 'geluid' (Russisch zvon 'gebeier'), bij de wortel pie. *ghŭen- 'klinken' (IEW 490) is klankwettig onwaarschijnlijk.
◆ fonetiek zn. 'leer van de fysiologische en fysische eigenschappen van spraakklanken'. Nnl. phonetiek "klankleer, stemleer, het juiste gebruik der stem bij spreken en zingen" [1847; Kramers], 'wetenschap der spraakklanken' [1892; WNT]. Gevormd bij het bn. naar het model van andere wetenschapsnamen op -iek. Zo ook Duits Phonetik [19e eeuw; Pfeifer], Frans phonétique [1869; Rey], Engels phonetics [1841; OED]. Zie ook fonologie.
Fries: fonetysk ◆ fonetyk
Gepubliceerd op 24-04-2024
fonetisch
betekenis & definitie