in (en uit) gaan - (van de man) copuleren. Hy ging tot d’andre dienstmaagd ook in (na dat hy d’eerste had doen concipiëren), v.
SPAAN, Louwtje V. Zevenh. 355 [1700].Hebbende de eerste ondergeteekende beloofd, als een geschikt man in en uit te zullen gaan, FOKKE, Narrenst. Cour. 209 [1829].