Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

swing

betekenis & definitie

I. schommelen, zwaaien, slingeren, bengelen; hangen; draaien; zwenken; swing round, zich omdraaien, draaien; swing to, dichtzwaaien [deur];

II. 1. doen of laten schommelen; 2. slingeren met, schommelen, zwaaien met; 3. (op)hangen; 4. draaien; 5. doen of laten zwenken; there is no room to swing a cat, je kunt je er niet wenden of keren; swing the lead, lijntrekken;

III. 1. schommel; 2. schommeling, zwenking, zwaai; 3. slingering; 4. rhythme, élan, „Schwung"; 5. „swing" [boksstoot en dansmuziek]; let him have (take) his swing, laat hem maar zijn gang gaan, laat hem maar naar hartelust...; in full swing, in volle gang; get into one’s swing, op dreef komen.