Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

suit

betekenis & definitie

I. verzoek(schrift), aanzoek; rechtsgeding, proces; reeks, opeenvolging; kleur [in het kaartspel]; costuum, pak (kleren); stel; suit of armour, wapenrusting; suit of mourning, rouwcostuum; ...is (not) his long (strong) suit, ...is zijn fort (niet);

II. passen, voegen, geschikt zijn voor, gelegen komen, schikken; (goed) komen bij, (goed) bekomen; aanpassen (aan to); he is hard to suit, hij is moeilijk te voldoen; red does not suit her, rood staat haar niet; it suited my hook (my game, my purpose), het kwam net goed uit, het kwam in mijn kraam te pas; suit your own convenience, doe dat wanneer het u gelegen komt; he is notl suited for a lawyer (to be a lawyer), hij deugt niet voor advocaat; suit the action to the word, de daad bij bet woord voegen; (well) suited with servants, goede bedienden (dienstboden) hebbend;

III. suit oneself, naar eigen goeddunken handelen; zich voorzien; iets naar zijn gading vinden;

IV. gelegen komen; bijeenkomen, er bij komen [v. kleuren]; suit with, 1. overeenkomen met; 2. (goed)komen bij.