I. 1. zij(de), kant0; helling [v. berg, heuvel]; 2. kantje, zijtje [= bladzijde]; 3. effect; 4. air(s); 5. partij; 6. ploeg; the bright side, de lichtzijde; the dark side, de schaduwzijde; the other side, 1. de andere kant; 2. de overzijde, de vijand; there’s another side to the picture, de medaille heeft een keerzijde; this side. ook: aan deze kant (van); hier (in Engeland); wrong side out, het binnente buiten; carry (have too much) side, zich airs geven, een toon aanslaan; change sides, van plaats verwisselen; een andere (politieke) richting kiezen; van standpunt veranderen; put on side, 1. effect geven; 2. zich airs geven; shake one’s sides, schudden van het lachen; take sides, partij kiezen (voor with), at his aan zijn zijde, naast hem; sword by side, met de sabel op zij; by his side, naast hem; vergeleken bij hem; side by side, zij aan zij, naast elkaar; side by side with, naast; from all sides, from every side, van alle kanten; on both sides, aan (van) weerskanten; there is much to be said on both sides, er is veel vóór en veel tegen te zeggen; on every side, on all sides, aan (van) alle kanten; on my side, aan mijn zij, naast mij; op mijn hand; van mijn kant; on one side, 1. aan één kant; 2. op zij, scheef; place (put, throw) on one side, 1. terzijde leggen; 2. op zij zetten; on this side, aan deze kant, dezerzijds; on the other side, aan (van) de andere kant; aan gene zijde, aan de overzijde (inz. van de Thames); on the tallish side, aan de lange kant; to one side, op zij; ter zijde;
II. partij kiezen; side against (with), partij kiezen tegen (voor).