I. zenden, (uit)sturen, uit-, over-, af-, verzenden; jagen, schieten, slaan, gooien, trappen; these words sent him crazy (mad, off his head), maakten hem dol; the blow sent him tumbling, deed hem tuimelen; (God) send, her victorious, God make haar overwinnend;
II. zenden; vooruitschieten [schip]; send one about his business, iemand de laan uitsturen, iemand afpoeieren; send along, 1. wegzenden; 2. in beweging brengen; 3. doorsturen [brief]; send away, wegzenden; send back,
terugzenden; send down, 1. naar beneden zenden; 2. wegzenden, sjezen [student]; 3. naar beneden doen gaan [temperatuur]; send for, laten halen (komen), ontbieden, zenden om; send forth, uitzenden; verspreiden, afgeven [een lucht]; krijgen [bladeren]; send in, inzenden; afgeven [kaartje]; send in one’s name, zich laten aandienen; send off, 1. wegzenden; 2. verzenden; 3. uitgeleide doen [persoon]; send on, doorzenden; send out, (uit)zenden, rondzenden; verspreiden [lucht]; krijgen [bladeren]; send round, rond laten gaan [schaal]; (rond)zenden; send up, 1. naar boven zenden;’2. de hoogte in doen gaan; 3. naar de directeur zenden [leerling]; 4. afgeven [kaartje]; send up one’s name, zich laten aandienen;
III. golfbeweging, stuwkracht.