Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

quarter

betekenis & definitie

I. vierde(deel), vierendeel, vierdepart(je), kwart; kwartier; windstreek; buurt, (stads)wijk; kwartaal; zijstuk [v. schoenwerk]; achterwerk; bout, dij; 1/4 fathom, 1/4 Engelse mijl [wedren]; 28 Eng. ponden; 2.908 hl; 1/4 dollar; quarter of an hour, kwartier; a bad quarter of an hour, een angstig ogenblik; no quarter!, geen genade; quarters, 1. achterste, achterdeel [v. paard]; 2. kwartier(en), verblijven, kamer(s), vertrek(ken), huisvesting, plaats; at close quarters, (van) dichtbij; live at close quarters, klein behuisd zijn; come to close quarters, handgemeen worden; we had it from a good quarter, uit goede bron, van goede zijde; from all quarters, van alle kanten; is the wind in that quarter?, waait de wind uit die hoek?; in (from) that quarter, daar, van die kant; in high (exalted) quarters, in regeringskringen; aan het hof; all hands to quarters!, iedereen op zijn post!;

II. 1. in vieren (ver)delen; vierendelen; 2. inkwartieren (bij on); 3. afzoeken [op jacht].