1. schoot, pand [v. kledingstuk]; (oor) lel; (over)lap; slijpschijf; baanronde || slorp(drank); gekabbel.
2. over... heen leggen of vouwen;
3. (om)wikkelen;
4. „lappen" || (op)leppen, opslorpen; lapped in luxury, badend in weelde;
5. slorpen; kabbelen.