I. glans, (op)flikkering, straal; schicht, flits; opgenaaid insigne; vertoon, pralerij; bargoens; a flash in the pan, ketsschot; fig fiasco; a flash of lightning, bliksemstraal; a flash of wit, een geestige inval; in a flash, in een oogwenk;
II. tij opzichtig, fijn; nagemaakt, vals; (gauw) dieven-;
III. flikkeren, bliksemen, schitteren, opvlammen; (voort)schieten; flitsen; it flashed across my mind (upon me), het flitste mij door het hoofd; flash in the pan, ketsen; fig fiasco maken;
IV. 1. schieten, doen flikkeren; 2. geuren met; 3. seinen.