Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

PROTESTANTISME

betekenis & definitie

De Hervorming in de Nederlanden, de Erflanden van Karei V. is mede voorbereid door de Broeders des Gentenen Levens, de ..fratres vitae communis", ook ..fratres bonae voluntatis" genoemd. Zij vormden sinds 1381. op initiatief van Geert Groote. een communauteit te Deventer, die ten bate van het onderwijs fraterscholen in de Lage Landen en in Duitsland bestuurde.

Voorbereiding tot de Hervorming kwam ook van de kant van Erasmus, die door zijn uitgave van het Nieuwe Testament de aandacht op het lezen en bestuderen van de Bijbel had gevestigd.In deze geploegde aarde kiemde het geloof van twee Augustijnen te Antwerpen. Hendrik Voes afkomstig uit ‘s-Hertogenbosch - en Joannes van den Esschen, die ,,de nieuwe verkondiging" van hun ordebroeder in Wittenberg, Maarten Luther, bijvielen. De kerkelijke rechtbank van Leuven heeft hen ter dood veroordeeld. Zij zijn 1 juli 1523 op de Grote Markt van Brussel in het openbaar ontwijd en verbrand. Luther wijdde aan deze eerste bloedgetuigen in de Zuidelijke Nederlanden zijn eerste lied. een ballade: „Eyn newes Lyed wir heben an". Begin augustus van genoemd jaar zond hij een troostbrief aan de christenen in Holland, Brabant en Vlaanderen. ,,An die christen ym Nederland”.

Toch kunnen wij deze eerste tekenen van een reformatie van de kerk in de Lage Landen nog niet kenmerken als ..protestantse” uitingen. Dit woord ..protestant”, van Franse komaf, is pas na 1572 gebruikt om de reformatorisch gezinde christenen te onderscheiden van de Rooms-Katholieke. Aanvankelijk verstonden de volgelingen van de reformator Calvijn onder ,,protester”: plechtig verklaren. Dat sloeg dan op het onderstrepen van de eenheid onder hen. die zich schaarden achter de geloofsbelijdenis van Guido de Brès (1522-1567), calvinistisch leidsman in de Zuidelijke Nederlanden. Nadien is de benaming protestant eigennaam voor reformatorisch gezinde christenen geworden. Een andere verklaring wil dat op de Tweede Rijksdag te Spiers, 1529, sprake is van een ,.protestation”, ingediend door de Luthers gezinde standen. ,,Protestant” blijft dan in de geschiedenis een gecompliceerd woord, omdat ,,protestieren”, ,,protester”, ,,to protest” en ,,protestari” zowel kan betekenen plechtig verklaren als belijden, geenszins dus voor 100% antithetisch bedoeld.

Terugkerend naar de eerste martelaren in de historie van de Reformatie in ons land klemt de vraag waarom deze priesters zijn terechtgesteld. De leer van Luther, welke zij, toen zij die eenmaal hadden aangenomen, niet wilden verloochenen kwam m hei kort hierop neer: God vergeeft de mens de zonden door diens geloof alleen, het vaak geciteerde ,,sola fïde”. Aflaten, kwijtscheldingen van begane en nog te begane overtredingen van Gods geboden waren van nul en gener waarde, heeft Luther gezegd. Het geloof waaruit de mens moet leven kan hij maar uit één bron putten: de Bijbel. Vóór Luther had de Noord-Nederlandse theoloog en arts Wessel Gansfort (1419-89) zich al in die richting uitgelaten, toen hij, sprekende over de gelijkenis van de Verloren Zoon vroeg: ..Welke pauselijke aflaten waren er toen voor die terugkerende zoon nodig?” En ook de reeds genoemde Erasmus (1467-1536). niet zoveel waarde hechtend aan formuleringen van het geloof, viel de aflaatverkondigingen af, doch zij bleven binnen de grenzen van het kerkelijk wetboek. Pas Luther zou dit op 10 december 1520 in het vuur gooien.

Een jaar tevoren had Erasmus Luther attent gemaakt op de prior van het Augustijner klooster in Antwerpen, Jacobus Praepositus, ..een zuivere Christen. die u bizonder bemint naar hij zegt. hij is uw oud-leerling. Van allen is hij ongeveer de enige, die Christus predikt, de anderen verkondigen zoiets als menselijke fabels of eigen gewin.” Aangenomen wordt dat Praepositus geschriften van Luther uit het Latijn heeft vertaald en deze zodoende toegankelijk heeft gemaakt voor de leken in de kerk. Luthers publikaties ..Over de Babylonische gevangenschap van de kerk” en ,,Over de vrijheid van de Christen” waren door de Antwerpse drukkers Claes de Grave en Michiel van Eloochstraten uitgegeven. De bisschop van Luik liet op 8 oktober 1520 tachtig exemplaren officieel verbranden met bedreiging tegen het leven van ieder, die deze ketterse geschriften in zijn bezit had, al of niet gelezen.

In de periode van de Rijksdag te Worms, voorjaar 1521, waar Luther zich voor kerk en keizer moest verdedigen en waar over hem de Rijksban is geveld, reisde Praepositus naar Wittenberg om daar te promoveren tot doctor in de theologie. Hij miste zijn leermeester, die door toedoen van de Keurvorst van Saksen in de Wartburg bescherming had gevonden. Een dag na de promotie werden in Antwerpen 400 boeken van Luther verbrand. Liet het zich aanzien dat Praepositus de verkondiger van Luthers leer in de Lage Landen zou worden, op 9 februari 1522 herriep hij de eens door hem aangehangen leer in de Goedelekerk te Brussel. „Worms" is een keerpunt geweest in de gang van Luthers leer door de zuidelijke Nederlanden. Heeft de stadssecretaris van Brussel, Grapheus, zich nog aan de zijde van de reformatie opgesteld door een geschrift van de rector van het Augustijner klooster van Mechelen. Johan Pupper van Goch (die de Bijbel boven kerklijke traditie en monnikendom stelde) te vertalen, na zijn gevangenschap herriep deze invloedrijke ambtenaar vertaling en nieuwe leer. Erasmus stelde zich min of meer neutraal op. hij verliet Leuven en ging naar Bazel.

Duidelijk was er keizer Karei V alles aan gelegen de reformatorische leer zo krachtig mogelijk te bestrijden. mede door volgelingen van Luther te isoleren. Voor het onderzoek naar de zuiverheid van het belijden van de leer der kerk benoemde hij de jurist Frans van der Hulst. Van de Nederlandse paus Adrianus Floriszoon van Utrecht (1522-23) verwachtte de keizer een nieuwe herziening van de kerkelijke indeling der Lage Landen. De grenzen van de bisdommen vielen namelijk met samen met staatkundige grenzen. Aan de andere kant verwachtte Luther dat de opvolger van de naar leper verbannen Praepositus. de prior Hendrik van Zutfen, in de stad Antwerpen het reformatorisch getuigenis verder zou verbreiden. Doch Van Zutfen werd gearresteerd en later in Holstein ter dood gebracht.

De vervolging door de overheid was te stringent dan dat de voorlopers van de hervorming in dit gedeelte van Nederland volgelingen konden opleiden. Zo bleef het streven van de reformatie in de jaren voor 1530 beperkt tot de bezieling van enkelingen. Nergens blijkt dat de burgerij instemde met de hervorming van de kerk.

Ook moet in het vroege stadium, dat hier nu aan de orde is, ,,Trente" genoemd worden, als barrière tegen de Reformatie. Het daar gehouden concilie (1545-47 en 1551-52) was voor het grootste deel gewijd aan de geloofsleer en de kerkelijke praktijken. Inquisiteurs als Franciscus Sonnius en Tapper kenden heel goed de bedoeling van dit concilie: een herziening van de kerkelijke indeling zou mede de nieuwe ketterij kunnen bestrijden, zou wereldlijk en kerkelijk gezag beter bundelen. Philips II. die zijn vader was opgevolgd, zou zo alle bisschopsbenoemingen in eigen hand krijgen. De aartsbisschoppen van Reims en Keulen en de bisschoppen van Munster en Osnabrück moesten in de landen van de korting niets meer in te brengen hebben. Paus Paulus IV gaf met de bul ,,Super Universas" aan de vestiging van drie aartsbisdommen.

Kamerijk. Mechelen en Utrecht, zijn zegen. In de Lage Landen werden staatkundige grenzen ook kerkelijke grenzen.

Hoewel het er dus aanvankelijk op leek, dat Luther. via een enkele oud-leerling het verloop van de reformatie in de Nederlanden in het begin in de zuidelijke Nederlanden blijvend zou kunnen beïnvloeden, heeft zijn theologisch radicalisme het moeten afleggen — al bleek dat niet terstond -tegen een bijbels humanisme, tegen een meer spiritualistische sacramentsbeschouwing, tegen Zwingliaanse invloeden, tegen het via Noord-Frankrijk binnen gekomen Calvinisme. Maar dat geldt dan voor de gezamenlijke Nederlanden, niet specifiek voor het zuiden, niet speciaal voor die gebieden die later Brabant heten.

Het Rooms-Katholicisme. hier nu verder katholicisme genoemd, heeft zich ook later in dit gebied kunnen handhaven, is blijven domineren, niettegenstaande dat toch wel iets belovende, prille begin in wat nu België heet. Dat een man als de al vermelde Sonnius bisschop van 's-Hertogenbosch is geworden (1559), dat bisschop Gijsbertus Masius deze zetel heeft bekleed, dat een Michael Ophovius in het bisschoppelijk paleis resideerde toen Frederik Hendrik in 1629 de stad veroverde, heeft ermee te maken. De eerste twee wisten wat ..Trente" wilde, de laatste moest een stoel vacant laten, die lange tijd leeg zou blijven.

Brabant werd aan banden gelegd door regeerders, die niet katholiek waren, integendeel. Het gebied werd generaliteitsland, een wingewest van de centrale regering der Republiek, die in Den Haag zetelde. De generaalsstaf van de stadhouder Frederik Hendrik verving de kromstaf van de bisschop.

De katholieken van Brabant werden een verdrukte meerderheid, de calvinisten kregen het voor 't zeggen, die vormden een geïmporteerde minderheid. bekleed met allerhande macht.

Bisschop Ophovius was er niet in geslaagd bij de overgave van de stad (in het kader van de 80-jarige oorlog) vrijheid voor de katholieke eredienst te verwerven. De kerkgebouwen gingen over naar de gereformeerden, de leden van de staatskerk. Om daar reformatorische diensten te kunnen houden werden predikanten ..van buiten” gehaald; zo kwam b.v. de bekende Gijsbertus Voetius uit Heusden naar Den Bosch. Op het platteland ontbraken gereformeerde gemeenschappen, het verblijf van enkele predikanten in deze streken kon dan ook weinig vruchtbaar zijn. Hoewel de katholieke zielszorg hier en daar bemoeilijkt is. kon zij nergens langdurig onderbroken worden, doch een echte zorg kon ze niet wezen, er waren geen inkomsten, er waren geen kerken beschikbaar.

Na de Vrede van Munster traden in ,,Staats Brabant" tientallen gereformeerde predikanten aan: herders en leraren in overigens kleine gemeenschappen van geïmporteerde ambtenaren, schoolmeesters en soldaten. De gereformeerde invloed bleef beperkt, beperkt was ook het gezichtsveld der protestanten m.b.t. tot folkloristische gebruiken. Welke de katholieke levensstijl een blijder en kleurrijker facet verleenden. Zo werden b.v. vastenavondvieringen en het Sint Nicolaas-feest verboden. De Delftse pastoor Johannes Stalpart van der Wiele ( 1579-1630) heeft dat in een van zijn gedichten gehekeld. De van bovenaf opgelegde geboden en verboden, het gebruik van machtsmiddelen en zodoende de ,,onderdrukking" van het katholieke geloof, waarvan de belijders nu in schuilkerken moesten samenkomen, blokkeerden de invloed van het protestantisme in Brabant, waaronder wij dan ook rekenen de niet-calvinistische richtingen in dat protestantisme.

In enkele enclaves in het Zuiden, welke aan buitenlandse vorsten toebehoorden, vrije heerlijkheden, konden de katholieken ongestoord en vrij hun erediensten houden. Daar bleven ook kerken en scholen en kloosters in stand. De voornaamste plaatsen waren Boxmeer. Gemert. Megen en Ravenstein. Overigens bleef de vrijheid van openbare eredienst voorbehouden aan de gereformeerden.

In de loop der jaren tot 1795 hebben de katholieken in Brabant c.a. hun erediensten niet kunnen houden heeft het protestantisme zijn invloed hier niet kunnen vergroten. De omwenteling in het zoeven genoemde jaar moet voor de katholieken een grote opluchting geweest zijn. alhoewel het nog wel 50 jaren duren zou voordat de discriminatie op kerkelijk gebied vervaagd was.

De Franse revolutie Cultureel bleven de katholieken, net als de niet-gereformeerden, van vele mogelijkheden verstoken. Ook het onderwijs in de generaliteitslanden droeg een gereformeerde signatuur, zelfs de latijnse scholen waren gereformeerde scholen. In genoemde landen was en bleef Leuven het wetenschappelijk centrum. Wat Brabant betreft geen processies, geen klokgelui, geen kloosters, geen bisschop.

De Franse Revolutie, gevolgd door de Bataafse tijd, luidde onder meer in: ,,Yder mensch heeft het regt van God zoodanig te dienen als hij wil of niet wil. Allen zijn verkiesbaar tot alle ampten.” Staatkundig werd Brabant een gelijkberechtigde provincie.

Hoewel langzaam, er kwam een restitutie van de zo lang onder beslag gehouden katholieke kerken van de grond. Van de ongeveer 200 kapellen en kerken, van welke er vele tot ruïnes vervallen waren, zijn tot 1810. 150 teruggegeven, de basiliek van St Jan in Den Bosch door Napoleon, wèl onder de hoede van een door hem aangewezen bisschop. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 was min of meer het slothoofdstuk van de invloed van het protestantisme in Brabant. Het volk was de nieuwe leer opgelegd, het had die niet begrepen, had die aangevoeld als in strijd met het volkskarakter hier, als volkomen vreemd aan de eigen aard van Brabant, zonder dat hierbij „clericale dictatuur” in het geding behoeft te worden gebracht.

De Brabantse bodem stootte eenvoudig de protestantse plant, nog voor die wortel had kunnen schieten, uit. De machthebbers bleken geen missionarissen te zijn. En al stond de protestantse republiek dan gewetensvrijheid voor en wees zij geloofsvervolging af, dat zij de katholieke eredienst verbood, maakte dat het protestantisme een randverschijnsel bleef, de protestanten bereikten — ook later nog geen hogere status dan die van vreemdelingen en bijwoners.

Een uitzondering moet worden gemaakt voor een aantal gemeenten in de Noord-Westhoek, in de Langstraat en in het Land van Heusden en Altena, doch die gebieden hoorden van ouds bij Holland.

Het vrijheidsjaar 1795 en de staatsregelingen van de Bataafse Republiek heten grote veranderingen zien in het aantal kerken en pastorieën der protestanten in Brabant.

Na „Nêerlands Herstel”, als ons land zijn eerste eigen koning kent, Willem I, die hoewel verlicht despoot de kerk der Reformatie een Algemeen Reglement oplegde, en die kerk Nederlandse Hervormde Kerk noemde, werd de indeling van die kerkelijke bestuursvorm gewijzigd.

De protestantse kerkprovincie telt dan twee gebieden Noord-Brabant en Limburg. Het is opvallend dat de twee grote afscheidingsbewegingen welke de

N.H. Kerk èn in 1834 èn in 1886 intens hebben beroerd, aan Brabant praktisch voorbij zijn gegaan. De toen ontstane kerken van (hernieuwde) gereformeerde signatuur bleven klein, moesten van buitenaf worden gevoed. Naast de katholieke kerk bleef de Hervormde Kerk de belangrijkste niet-Roomse.

Vlak voor de ingreep van koning Willem I is in maart en april 1809 een kerkelijke volkstelling gehouden. „Nederland” telde toen 2.205.000 inwoners. Van hen was 55,47% hervormd, 38.1% RK, 2,8% Luthers, 1,69% behorende tot een joodse gemeente, 1,41% doopsgezind, 0,19% Oud-Katholiek (Utrechtse Cleresie) en 0,18% Remonstrant. Maar in Brabant lagen de percentages duidelijk heel anders.

De vereniging van alle „Nederlanden” in 1815 had de handvol protestanten in de zuidelijke gewesten voller gemaakt, door de komst van protestantse ambtenaren en officieren. In 1830 werd de hand weer kleiner, de scheiding van België verzwakte een uit 1827 stammend concordaat, waarbij de zuidelijke gewesten in hoofdzaak de kerkelijke zetels van 1559 konden behouden of herkrijgen. Koning Willem II hief het verbod op waarbij aan kloosters verboden was nieuwe leden aan te nemen. En zo gleed de ergste tijd van protestantse staatsbevoogding voorbij, ging men ook in Brabant elkaar iets beter verstaan, al zou het nog lang duren eer, op 14 mei 1966 bij de uitvaart van bisschop W. M. Bekkers een hervormde predikant, dominee N. K. van den Akker, in de kathedraal van Den Bosch het slotgebed zou uitspreken.

Daaraan vooraf zou nog „De Aprilbeweging” gaan, 1880, die aan de katholieken deed zien hoe weinig rechten zij nog eigenlijk bezaten, hoe weinig met hun aanwezigheid rekening werd gehouden boven de grote rivieren. De beweging leidde tot de vorming van hulporganisaties voor protestantse boeren en middenstanders, met name in Brabant, maar ook in Limburg, Twente en Zeeuws Vlaanderen. Er moesten nog decennia verlopen eer van een toenadering tussen protestant en katholiek sprake kon zijn.

Opvallend is ook dat, direct na de Tweede Wereldoorlog, gezien de statistieken, de kerkelijke verhoudingen in Noord-Brabant geen al te grote verschuivingen te constateren geven, vergeleken dan met de rest van ons land.

In 1985 omvatte de Ned. Herv. Kerk in Noord-Brabant 111 gemeenten met 101 predikantsplaatsen op een totaal van ongeveer 80.000 leden. Hierbij moet ook gedacht worden aan samenwerkingen in een bepaalde gemeente tussen hervormden en gereformeerden, hetgeen ook voor de cijfers van de Gereformeerde Kerken geldt. Die gereformeerden stonden in 1982 vermeld met 56 kerken, 36 dienstdoende predikanten (5 vacatures) op een zielental van 39.567. Verdere cijfers van 1985: Chr.

Geref. Kerk: 5 gemeenten, 3 predikanten; cijfers van 1982: Gereformeerden Vrijgemaakt: 8 predikantsplaatsen met 7 predikanten; Ned. Geref. Kerken: 2 predikantsplaatsen, 2 predikanten; Lutherse Evangelische Gemeenten: 4 met 5 predikanten; Doopsgezinde Gemeenten: 3 gemeenten met 4 predikanten; Remonstrantse Broederschap: 1 predikantsplaats, 2 predikanten.

Vergeleken met de andere provincies is het „Samen op weg” van Hervormden en Gereformeerden in Brabant het verst gevorderd. Een der vele vraagstukken, welke zich in het bijzonder in kerkelijk Brabant hebben voorgedaan (ook wel in Limburg) is het gemengde huwelijk, protestantse partner trouwt met katholieke partner.

Door het hierbij aangeboden pastoraat is in 1980 een handreiking gepubliceerd waaraan ontleend is, dat in de bisdommen ’s-Hertogenbosch en Breda in 1965 7.8% (landelijk 21.3), in 1972 13.7% (landelijk 31.3) en in 1977 17.3% (landelijk 36.5) van de huwelijken kerkelijk gemengd waren. Voor het aantal gemengd gehuwden in de reformatorische kerken gelden voor Brabant de volgende percentages: 1965: Ned. Herv. 54.1%, Gereformeerd: 50.0%; 1972: Ned. Herv.: 58.7, Geref. 54.6; 1977: Ned. Herv. 63.6; Geref. 58.8.

Bron: Oskar Thulin, Reformation in Europa (1967), F. W. Grosheide e.a., Geschiedenis der Kerk, deel 2. Otto J. de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis (1972), N. K. v.d. Akker, „Brabant gemeten” in Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland, deel LVI (1983), Van Alphen’s Kerkelijk Handboek (1982 en ’85).