(Hoge Zwaluwe 1760-1805), raadsheer en auteur, geboren in Hoge Zwaluwe waar zijn vader rentmeester was van prins Willem V; Johannes Petrus erfde zijn buiten te Hoge Zwaluwe. In 1794 moest hij wijken, hij vestigde zich te Wageningen, werd daar in 1795 lid van de regering en werd in 1796 raadsheer te Arnhem.
Kleijn studeerde theologie en rechten en behoorde als schrijver tot de kring van Bellamy. Werk o.m.: Oden en gedichten (1782, samen met zijn vrouw, Antoinette Kleijn-Ockerse, uitgegeven met de muziek voor zang en klavier van C. F. Ruppe), Krijgsliederen (1786, samen met zijn vrouw), Gedichten (1792, samen met zijn vrouw), Kooserijen (1794), Juvenilia (1794), Ode ter nagedachtenis aan Hiëronymus van Alphen (1803).