Onderfamilie: Caprinae Geiten (Capricornis, Nemorhaedus, Oreamnos, Rupicapra)
In de geslachtsgroep Nemorhaedini horen de geslachten Nemorhaedus en Capricornis, die vroeger meestal tot de antilopen gerekend werden. De goral is vertegenwoordigd door een aantal ondersoorten van de Pendsjaab en Kashmir langs de Himalaja tot Sikkim en via Oost-Tibet, Assam, Birma en China tot Korea, Mandsjoerije en Amoer. Het is een goede klimmer, en zekere springer, die in het gebergte tussen 1000 en 4000 m in kleine troepen leeft. De iets grotere serow is met talrijke lokale vormen in ongeveer hetzelfde gebied te vinden, komt echter nog verder, via Achter-Indië tot Malakka en Sumatra, en via Oost-China, Taiwan tot in Japan en Korea.
De wolhaargems komt met nog slechts 1500 exemplaren voor in het bergland van Hondo en Kioesjoe. Het is een volledig beschermd dier. In de Sovjet Unie is de goral nog slechts tot enkele kleine bestanden beperkt en geniet eveneens volledige bescherming. Hij houdt van stijle, begroeide hellingen op grotere hoogten en is trouw aan zijn standplaats. De serow heeft een zelfde leefwijze als de goral, maar verdraagt een hogere luchtvochtigheid en komt tot 4500 m hoogte. De oogklieren scheiden een geelwitte zalfachtige vloeistof af.
Bij oudere serows worden de aanvankelijk korte manen zo lang, dat ze langs een van de halskanten afhangen. Tot de Rupicaprini horen de gemzen en sneeuwgemzen, dieren van het hooggebergte. De sneeuwgeit is een soort van de Nieuwe Wereld die in het Noordamerikaanse rotsgebergte woont, alsmede in de strook tussen de bergketen en de kust van de Stille Oceaan van Idaho en Montana tot Alaska. ’s Zomers klimmen ze tot 4000 m hoogte en blijven in de nabijheid van de sneeuwgrens. In de winter dalen ze af maar blijven toch in de alpine zone. Achter de bases van de korte zwarte hoorns zitten een paar grote naakte klieren, overeenkomend met de zgn. bronstvijgen van de berggeiten. Gemzen leven op alle zuidelijke hellingen van de hooggebergten in Europa en Azië, op hoogten tussen 1500 en 3000 m, en zelfs op 4700 m zijn gemzen waargenomen.
In het Zwarte Woud, het Elbsandstein Gebergte en de Sudeten uitgezette gemzen hebben zich daar met succes aangepast. Op Nieuw-Zeeland vermeerderden ze zich dermate, dat ze schadelijk werden. De hoorns staan loodrecht op de kop; die van de geiten zijn slanker en vaak langer dan van de bokken. Het dichte haarkleed wordt in de winter tot 12, op de rug tot 20 cm lang. Hij levert de tot geitewol verwerkte lange haren.