Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

IJLST (Fr.: Dry lts)

betekenis & definitie

Gem. en stad in Westergo, onder de Republiek de tiende in rang. Ligt 4 km Z.W. van Sneek langs de Ee bij de samenvloeiing daarvan met Geeuw en Wijddraai.

De stad is door een ca. 1 km lange weg verbonden met de N.W. gelegen Hemdijk, de verbinding met o.a. Sneek.

Oude vormen van de naam zijn; Ylike (1313), Yilse (1377). Trils (1399)Deze naam is afgeleid van Ee of Ie, Y, het water dat midden door de stad loopt, en van Teke’ of Tits’, dat watergang betekent.

Eigenlijk: to der Yleke, bij de Eestroom; Drylts is hiervan de Fr. vorm. GEMEENTEWAPEN. ‘Zijnde van lazuur, beladen met een schip van goud zonder roer, zeilende op een zee van lazuur en goud. Het schild gedekt met een gouden kroon.’ Stadswapens.BEVOLKING. Deze nam van 838 in 1714 toe tot 1623 in 1880. Dan volgt een lichte daling tot ca. 1450. Op 1.1.1958 was het aantal inw. 1529. Geboorten- en vertrekoverschot wegen tegen elkaar op.

TAAL. Alle schoolkinderen spraken in 1955 Fries. KERKELIJK EN POLITIEK LEVEN. De verdeling naar gezindten was in 1957 als volgt: Ned. herv. 51,8 pct., geref. 28,3, doopsgez. 9, r.k. 1, overige kerkgenootschappen 1,2, geen kerkgenootschap 8,7 pct. Hervormden, gereformeerden en doopsgezinden beschikken over een kerkgebouw.

De stemmenverdeling bij kamerverkiezing in 1956 was: C.H.U. 35 pct., A.R.P. 30,6, P.v.d.A. 28,1, V.Y.D. 4,4, K.V.P. 0,6, C.P.N. 0,6 pct. De zetelverdeling in de gemeenteraad (1958): C.H.U., A.R.P. en P.v.d.A. elk 2, ‘Vrije’ A.R.P. 1. Onderwijs wordt gegeven op een openb. en twee chr. lagere scholen.

GRENZEN EN OPPERVLAKTE. IJ. grenst aan de noordoostzijde aan Sneek; verder is het omgeven door Wymbritseradeel. De noordwest grens is een deel van de Hemdijk tot Nijezijl; de zuidwestgrens is de Wijde Wimerts. De zuidoostpunt ligt onder Jutrijp. De gem. strekt zich uit O. van de straatweg Sneek-Staveren. De noordoostgrens loopt door het lage land tussen IJ. en Sneek naar de Geeuw, en verder naar de Hemdijk. Opp. 716 ha; daarvan zijn 564 ha agrarisch in gebruik, bebouwd zijn ca. 20 ha, een aanzienlijk deel is water. —> Wymbritseradeel.

Stad en land. Het stadje, oorspr. 700 m lang en 150 m breed, is gebouwd langs een gracht; het is omgeven door twee daarmee evenwijdige grachten, die elkaar aan zuidoost- en noord westzijde ontmoeten. Uitbreiding vond plaats langs de Wijddraai en sinds kort ook aan de noordwestzijde in de richting van het voormalige station. Onder IJ. hoort een deel van Nijezijl met 40 inw. Verder bevat de ‘Klokslag’ een aantal verspreide boerderijen met ca. 80 inwoners. BODEM. Op 6 à 9 m diep ligt het pleistocene dekzand.

Hierop rust een veenlaag, die overdekt is met klei. In het noorden is de kleilaag meer dan 1 m dik, in het zuidwesten enkele decimeters.

HOOGTE EN AFWATERING. IJ. ligt grotendeels tussen—0,5 en—1 m. De afwatering vindt plaats naar de belendende waters van de Fr. Boezem, bijv. Geeuw, Wijddraai, Wijde Wimerts e.a. BESTAANSMIDDELEN. IJ. heeft vanouds houtnijverheid.

Het grootste bedrijf is dat van Nooitgedagt (schaatsen, speelgoed en gereedschap). In industrie en ambacht werken ca. 350 personen. Houthandel is van betekenis. Het agrarische bedrijf (veeteelt) verschaft een bestaan aan 104 personen op 46 bedrijven. Gemiddelde bedrijfsgrootte 12,2 ha.

GESCHIEDENIS. IJ. ontstond aan een van de waters die de afwatering van Z.-Frl. naar de Middelzee verzorgden. De voortzetting van deze Ee naar het zuiden (Woudsend) en noorden is nog na te speuren. In de 13de eeuw is IJ. al een stadje; 12de- en 13deeeuwse kogelpotten wijzen op nog hogere ouderdom. Al heel snel bleef IJ. achter bij het concurrerende handelscentrum Sneek, dat profiteerde van de door het aanleggen van de Hemdijk noodzakelijk geworden overslag. Wel ontving het in 1379 marktrechten en kreeg het in 1424 van Wymbritseradeel het halsrecht en werd het voortaan door burgemeester, schepenen en raad bestuurd, maar het bleef een kleine stad.

Van de omvang van de handel is weinig bekend. In 1427 poogde Sneek tevergeefs de boterwaag aan IJ. te ontnemen. Ook IJ. werd gemengd in de strijd tussen Schieringers en Vetkopers; onder leiding van edelen, o.a. uit het geslacht Harinxma, stond het meest aan schieringse zijde. In 1495 en 1498 maakte het plundering en bezetting mee. Tot de reformatie had IJ. een karmelieten-klooster, gesticht 1388 onder incorporatie van de parochie en van weinig belang. Het raakte in de 16de eeuw in diep verval en verdween 1580.

In de Karmel trachtte A. B. Bruynsma S. J. vergeefs een Latijnse school op gang te brengen (1565-66). In de 18de eeuw was nog altijd houthandel belangrijk. De scheepswerven leverden flinke schepen af; het wapen van de stad vertoont een schip.

De tweede helft van de 19de eeuw is een tijd van teruggang geweest. De boterwaag, bezit van de kerk, was reeds 1832 afgebroken, de scheepsbouw verdwijnt later. Ook het uiterlijk van de stad vertoont weinig oude glorie. Na 1945 tracht men mee te gaan in het industrialisatieproces. Goede verbindingen, vooral te land, zijn daarvoor vereist; een weg naar Sneek is ontworpen. Een nieuwe woonwijk ontstond buiten de grachten aan de noordwestzijde.

MONUMENTEN EN OUDHEDEN. De grachtjes door en om de stad vormen de charme van IJ. De grote SintMauritiuskerk is geheel verdwenen; haar 19de-eeuwse opvolgster bezit nog een preekstoel en doophek uit de 17de eeuw. Van de 17de- en i8de-eeuwse gevels is de ‘Messingklopper’ de fraaiste (1669). -> Bouwkunst. G-. c. d.

Zie: H. J. Busé, De hist. bijzonderheden van IJ. (1908); Repert., 220, 401; Sneker Nieuwsbl. (10, 24.4.1953); Leeuw. Cour. (30.10. 1954).

< >