Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Woningcorporaties

betekenis & definitie

Verenigingen en stichtingen die zich toeleggen op het passend en betaalbaar huisvesten van het minder draagkrachtig deel van de bevolking. Ze ontstonden in de tweede helft van de 19de eeuw op initiatief van sociaal geëngageerde burgers die de erbarmelijke huisvesting van de arbeidende klasse wilden verbeteren.

Op grond van de Woningwet van 1901 konden woningcorporaties voor de bouw van woningen subsidie van het Rijk krijgen. Ze moesten dan wel het predikaat ‘toegelaten instelling’ verwerven, wat alleen mogelijk was als ze konden aantonen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting te werken. Vooral na 1910 nam het aantal woningbouwverenigingen sterk toe. In dat jaar werden in de stad Groningen de eerste ‘woningwetwoningen’ van de provincie gebouwd door de n.v. Volkshuisvesting. Daarnaast waren o.a. de volgende organisaties actief: de Vereeniging tot opruiming en verbetering van slop- en gangwoningen (1908), die zich richtte op het opknappen van bestaande woningen, de Christelijke Woningstichting Patrimonium (1914), de Maatschappij ter verbetering van woningtoestanden (1914) en Woningbouwvereniging Gruno (1919), opgericht door en voor het personeel van de Staatsspoorwegen.De bouw van woningen door corporaties bereikte een hoogtepunt na WOI. In 1920 namen ze bijna 90% van de totale woningbouw voor hun rekening. Naast de corporaties hield de gemeente Groningen zich ook bezig met de bouw van woningen om de woningnood tegen te gaan, o.a. in de Oosterparkwijk en de Oranjewijk. Ook de woningnood na WOII leidde ertoe dat corporaties op grote schaal woningen bouwden. Lang fungeerden ze als uitvoerder van het volkshuisvestingsbeleid van de overheid.

Eind jaren ’80 kregen de corporaties meer beleidsvrijheid en kwamen financieel op eigen benen te staan. Het werden steeds vaker zelfstandige ondernemingen met een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Deze verzelfstandiging en het meer marktgericht werken leidden tot schaalvergroting. Door fusies daalde het aantal corporaties tussen 1990 en 1999 landelijk van 824 tot 724. In totaal beheren de corporaties zo’n 2,3 miljoen woningen. De laatste jaren ondervindt de sociale huursector door de economische groei en de lage rentestand grote concurrentie van de koopsector.

Dat geldt met name voor gebieden met een ontspannen woningmarkt, waaronder Groningen. Corporaties zien zich daardoor genoodzaakt hun minder goed in de markt liggende woningen te slopen en te vervangen door nieuwe (koop)woningen. Daarnaast worden op grote schaal corporatiewoningen verkocht. De provincie Groningen telde op 1 januari 1999 32 corporaties met in totaal ca. 90.000 woningen. In 1998 werd 0,6% van de sociale huurwoningen gesloopt, waarmee de provincie Groningen landelijk koploper was. De sloop betreft vooral gestapelde woningen, waarvoor vervolgens eengezinswoningen in de plaats komen.

In de stad, maar ook in bijv. Hoogezand en Delfzijl, is het uitgangspunt dat het aantal nieuw te bouwen woningen op slooplocaties zo’n 40% is van het aantal gesloopte woningen. Ook het percentage woningen dat verkocht wordt, is landelijk gezien een van de hoogste.

[Hacquebord]

Lit.: B. Kazemier, ‘De invloed van de woningwet op de stad Groningen’, GVA 1941; P. Kooy, ‘Sociale woningbouw in Groningen 1863-1940, een globaal overzicht', Groniek 75 (1981) 32-44; H. van der Hurk, ‘Gemeentepolitiek en volkswoningbouw' in: P. Hoekman, J. Houkes en O. Knottnerus (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986) 115-130.