(Bentheim 1659 - Groningen 1716)
Jurist, stamde uit een geslacht ‘vermaard in de rechtsgeleerde wereld’. Hij bezocht het gymnasium in Meurs en studeerde rechten en oude letteren aan verschillende Duitse universiteiten. In 1676 werd hij ingeschreven als student te Groningen. Twee jaren later zette hij zijn studie voort in Leiden en Utrecht, waar hij in 1680 promoveerde. Daarna vestigde hij zich als advocaat in Kleef. Vandaar vertrok hij naar Steinfurt, waar hij professor in de rechten werd aan het gymnasium.
In 1678 ging hij naar de universiteit in Duisburg. In 1694 volgde zijn benoeming in Groningen voor burgerlijk recht en staatsrecht, waar hij ‘een sieraad’ was van de hogeschool. Hij werd door de rechterlijke macht veelvuldig geconsulteerd en verwierf bekendheid door zijn vele geschriften, o.a. over het Romeinse recht. Vijf keer, in 1697, 1705, 1709, 1712 en 1715, vervulde hij het rectoraat. Hij dichtte in zowel de klassieke als de moderne talen.
Zijn opvatting dat Irnerius uit Bologna die rond 1088 de stoot gaf tot wederopleving van het Romeinse recht, niet de auteur is van de aan de codex van Justinianus toegevoegde Authenticae - korte uittreksels van deze wetgeving - veroorzaakte de woede van de jurist Cornelis van Bijnkershoek (1673-1743). Een langdurige, maar vruchteloze, niet altijd verheffende polemiek was het gevolg. A.M. Isinck hield bij zijn begrafenis de rouwrede, die een belangrijke bron is voor de geschiedenis van de familie Pagenstecher.
[Linssen]
Lit: Boeles, ‘Levensschetsen’. 53-55; NNBW II, 1052-1054.