(Groningen 1583 - Groningen 1658)
Arts en botanicus. Studeerde in Middelburg voor apotheker, maakte een leerreis naar Engeland, Frankrijk en Italië, woonde in Rome en Praag. In 1611 keerde hij in Groningen terug, vestigde zich daar als apotheker, vatte de studie in de medicijnen aan en promoveerde in 1637. Naast zijn woning in de Rozenstraat richtte hij een befaamd geworden kruidentuin in. Volgens een catalogus uit 1646 kweekte hij daar 2.000 planten. De tuin werd in 1642 voor rekening genomen door de Staten van Stad en Lande en diende sedertdien als academische kruidentuin (Hortus Botanicus).
In dat jaar werd Henricus Munting aangesteld als provinciaal botanicus en als eerste buitengewoon hoogleraar voor de kruidkunde. Toen hij zeventig jaar was, werd hij gewoon hoogleraar. Hij doceerde behalve botanie en artsenijkunde ook delfstofkunde en scheikunde. Hoewel kundig werd hij nooit voor vol aangezien door zijn collega’s die in hem meer een veredelde tuinman zagen dan een man van de wetenschap.
Naar Henricus, zijn zoon Albertus en zijn kleinzoon Abraham, allen botanici is de Muntingia Calabura genoemd, een in Zuid-Amerika voorkomende boom. De tuin is in 1691 verkocht aan de Staten van Stad en Lande. Het woonhuis bleef tot 1880 ambtswoning van de hoogleraar botanie.
[Linssen]
Lit.: Tijdgenoten, Henricus Munting, zijn zoon en kleinzoon. Bollen in de 17e eeuw. Catalogus (Groningen 1992): Boeles, ‘Levensschetsen’, 37-38: A.Th. van Deursen, ‘Cultuur in het isolement’ in: Formsma, Historie, 404-405.