Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Meijer, jacob (jaap)

betekenis & definitie

(Winschoten 1912 - Heemstede 1993)

Joods historicus, neerlandicus en dichter. Dichtte zowel Gronings- als Nederlandstalig onder het pseudoniem Saul van Messel. De literaire waarde van zijn werk is onmiskenbaar. Hij volgde vanaf 1926 de studie voor rabbijn aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium in Amsterdam en studeerde daarnaast geschiedenis (vanaf 1932) aan de Universiteit van Amsterdam. Meijer promoveerde in 1941 als laatste jood in oorlogstijd bij Jan Romein op Isaac da Costa’s weg naar het christendom. Hij werd kort daarna leraar aan het Joods Lyceum te Amsterdam; Anne Frank behoorde tot zijn leerlingen.

Hij was actief in de zionistische jeugdbeweging, waar hij Liesje Voet ontmoette, met wie hij in 1940 huwde. Met haar en hun zoon Ischa werd hij gedeporteerd naar Westerbork (1943-1944) en Bergen-Belsen (1944-1945). Na terugkeer wijdde Meijer zich aan de geschiedschrijving van het jodendom in Nederland en werd hij leraar. Publicistisch was hij zeer actief; redacteur van diverse joodse tijdschriften. Hij verbleef in de periode 1952-1955 als leraar en rabbijn in Paramaribo. Zijn grote geschiedkundige publicaties dateren van na 1954.

Ze zijn opgenomen in Neveh Ya’akov, een liber amicorum ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (1982), waarin ook zijn bibliografie. Hij schreef de biografie van W. A. Paap en Jacob Israël de Haan.

Meijers dichterschap, opgeroepen door de gevolgen van WOII, dateert van 1967. Hij richtte zich op zijn geboortestreek en Amsterdam. De woorden ‘herinnering’ en ‘geheugen’, ‘droom’ en ‘dood’ komen veelvuldig voor. Zo publiceerde hij in 1984 Tolk van ’t olle volk: joods supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Een ander thema is Ahasverus, de Wandelende Jood, die in zijn (Groningse) poëzie als boesjeude verschijnt. Kenmerkend in enkele gedichten is depersonalisatie en de liefde voor de taal van en verbondenheid (‘Hassliebe’) met Groningen (n laand zunder jeuden).

In Golgotha met rente (1988), een van zijn sterkste bundels, keert hij terug naar zijn jeugd. Opvallend is zijn verzet tegen het oneigenlijke gebruik van de overgebleven sjoels. Hij leverde bijdragen in Toal en Talken (waarvoor hij de naam bedacht) en Krödde. Zijn poëtisch oeuvre omvat vele titels, in uiterst kleine oplagen bij diverse uitgevers en in eigen beheer verschenen. Zijn vrouw Liesje maakte de manuscripten klaar. Bij het realiseren van bepaalde bundels was de inzet vereist van mensen uit het Noorden.

In 1988 verscheen de laatste van zijn erotische publicaties (priapeeën): Zo bloeiend en zo broos. Hij vertaalde gedichten van onder anderen Achterberg, Hanlo, Lodeizen, Andreus, De Mérode, Bloem en Marsman in het Hebreeuws. Ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag verscheen Tougelieks, verzoamelbundel Grunneger gedichten 1977-1987 (1987). Na zijn dood werden zijn archief en bibliotheek ondergebracht bij het Amsterdams Gemeente Archief. In 1984 werd hem de Literaire Prijs van de Stichting ’t Grunneger Bouk toegekend.

[Van der Veen]

Lit.: L. Dasberg en J.N. Cohen, Neveh Ya’akov. Opstellen aangeboden aan dr. Jaap Meijer ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (Assen 1982); H. Boas, ‘Jaap Meijer als Saul van Messel.

Een naoorlogse dichter van het joodse lied’, Het oog in ’t zeil 5, afl. 3 (1988) 32-39; I. Comelissen, Een joodse dwarsligger (Amsterdam 1995).

< >