Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Gruisen, albertus van

betekenis & definitie

(Kleinemeer 1741 - Leeuwarden 1824)

‘Meester-timmerman’ (aanvankelijk) en orgelmaker. Waarschijnlijk leerling van Hinsz. Hij begon zijn carrière in 1776 met de bouw van een orgel voor de katholieke kerk in zijn geboorteplaats. Twee jaar later woonde hij in Meppel, maar vanaf 1782 tot zijn dood was hij gevestigd te Leeuwarden, waar zijn zoon Willem het bedrijf voortzette tot 1843. Het werkterrein van Albertus van Gruisen lag voor een belangrijk deel in Friesland; in Groningen werkte hij weinig. Behalve bovengenoemd orgel bouwde hij ook een nieuw instrument in de r.-k. kerk te Den Hoorn (1814); hij was in hetzelfde jaar betrokken bij de plaatsing van een orgel in de r.-k. kerk te Veendam. Een kabinetorgel (uit 1805) staat sinds 1907 in de voormalige hervormde kerk te Oosternieland.