(Appingedam 1802 - Gerkesklooster 1866)
Hervormd predikant in Asten (N.Br.) (1827), Bierum (1830), Garijp (1858), Niekerk (Wk.) (1865) en Gerkesklooster (1865-1866). Hij was een van de eerste schrijvers in de Groninger volkstaal; zo verscheen onder andere Schuitpraatjes (1827), in vrijzinnige geest geschreven. Vooral bekend werd zijn Zaamenspraak tusschen Pijter en Jaap (1822; zie gesprek). Van hem stamt de uitdrukking n zunege Paiter, voor iemand die erg zuinig is.