(Beetsterzwaag 1900 - Leeuwarden 1981)
Frisist, letterkundige en dichter. Reeds als leerling van de HBS in Sneek was hij lid van de Friese Beweging. Sedert 1920 raakte hij bekend als Fries dichter en prozaïst. Nadat hij besloten had de studie Nederlands, die hij in 1922 had afgesloten met de akte MO, universitair voort te zetten, deed hij in 1937 staatsexamen gymnasium. In 1938 legde hij cum laude het kandidaatsexamen af en in 1940 het doctoraal examen. Hij promoveerde in 1941 in Groningen bij de germanist J.M.N.
Kapteyn (1870-1949) op Thet Autentica Rjocht, de uitgave van een Oudfriese wetstekst naar drie handschriften. P. Sipma, achter wie de Friese beweging stond, had sinds 1930 colleges in en over het Fries gegeven. De universitaire vernieuwingen werden in die tijd minder door internationale dan door regionale impulsen teweeggebracht. Zo werd Brouwer in 1941 de eerste gewoon hoogleraar in het Fries en, om duidelijk te maken dat deze opdracht deel uitmaakte van het Oudgermanistische complex, ook het Gotisch. Als hoogleraar heeft Brouwer het Fries Instituut van de RUG gesticht.
Met zijn medewerkers werkte hij aan een Oudfries woordenboek en een Middelfries woordenboek. Verder richtte hij het instituutstijdschrift, Us Wurk, op. In 1956 werd hij wetenschappelijk directeur van de Fryske Akademie te Leeuwarden en bijzonder hoogleraar in de Friese taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam tot 1964. Van zijn vele publicaties daarna verdient bijzondere vermelding zijn commentaar bij het eerder door hem uitgegeven werk van de Friese literator Gysbert Japicx (1603-1666).
Lit.: H.).T. Miedema. ‘Jelle Hendriks Brouwer', JMNL 1980, 107-115; E.J. Elema, 'De faculteit der letteren en wijsbegeerte 1914-1964’ in: E. Visser e.a. (red.), Universitas Groningana MDCXIV-MCMLXIV (Groningen 1964) 212.