Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Bezit en Eigendom

betekenis & definitie

worden in het spraakgebruik meestal verward of niet onderscheiden. Zij vallen ook juridisch en economisch meestal samen.

Juridisch onderscheiden B. en E. zich in hoofdzaak als beschikkingsmacht (feitelijke heerschappij) en -recht. Men kan wel wederrechterlijk iets bezitten, niet echter in eigendom hebben.

Economisch onderscheid zien wij bijv. bij de eigendomsrechten als aandeelen: de aandeelhouder is economisch voor zijn aandeel medeeigenaar van de betreffende onderneming, hij bezit echter slechts aandeelen. Ook kan de bezitter van vaste goederen in verband met daarop lastende schulden slechts zeer gedeeltelijk eigenaar zijn. (art. 625 B.W.: „Eigendom is het regt om van eene zaak het vrij genot te hebben en daarover op de volstrekte wijze te beschikken”).Economisch ligt de beteekenis van de E. vooral in de tegenstelling tusschen privat-B. (juister private E.) en gemeenschappelijke E.

De private E. vormt de grondslag van onze huidige samenleving, zij het ook dat het beschikkingsrecht door verschillende bepalingen in het belang der algemeene orde is beperkt. Gemeenschappelijke E. bestaat daarnaast in de vorm van staats-, provinciale- en gemeente-E. (ook bedrijven) en enkele nog bestaande Marken en Almenden enz. Bij de strijdvraag betreffende private E. en gemeenschappelijke E. treden twee uitgangspunten op de voorgrond, nl. de E. als absolute en als historische categorie. De eerste (natuurrechtelijke) opvatting kan zoowel betrekking hebben op de private als op de gemeenschappelijke E. in de zin dat de eerste resp. de laatste als aan de menschelijke natuur inhaerent wordt beschouwd.

Socialisme en Communisme in de eerste plaats zien de E. als een historische categorie: een juridische „bovenbouw” die zich met de productiekrachten ontwikkelt en wijzigt en een stimulans of rem voor de ontwikkeling der laatsten beteekent, al naar de rechtsvorm in harmonie of tegenspraak met de dynamiek van de economische „onderhouw” is. Op de huidige trap van hoog ontwikkeld kapitalisme treedt een toenemende verscherping van de tegenstelling tusschen de maatschappelijke productiekrachten en de bestaande eigendomsverhoudingen aan het licht en is van verschillende zijde een streven in de richting van een wijziging der eigendomsverhoudingen, althans wat betreft de productiemiddelen, in overeenstemming met hun maatschappelijk karakter waar te nemen. Een overgang hiertoe is o.a. de in verband met socialisatie wel gemaakte scheiding van B. en E. in die zin dat door socialisatie van de „beschikkingsmacht” het feitelijke B. aan de gemeenschap zou komen met handhaving van de oorspronkelijke private E. als geheel of gedeeltelijk recht op de vruchten.

Ook het fascisme en nationaalsocialisme streven naar een beperking van het beschikkingsrecht bij principiëel gehandhaafde private E. in die zin, dat het gebruik van de E. met de belangen der gemeenschap zooals deze in de staat haar uitdrukking vinden moet samenvallen, op straffe van ingrijpen door de staat. Daarnaast bestaat het streven naar uitbreiding van de E. over zooveel mogelijk subjecten als gezonde basis voor de sociale organisatie. De vorm en verdeeling (gelijkmatige of met groote tegenstelling) van B. en E. oefenen een groote invloed uit op de economische en sociale verhoudingen. Ook bij gemeenschappelijk E. kan onderscheid bestaan tusschen staats-E. en E. van publiekrechtelijke gemeenschappen, zoowel als tusschen E. en B. In de U.S.S.R. bijv. is de grond der Kolchozen aan deze als staats-E. „kosteloos en zonder termijn, d.w.z. voor eeuwig, ten gebruike toegewezen”, dus als zoodanig practisch B. der Kolchozen, terwijl de bedrijfsgebouwen enz. E. der Kolchozen zijn. Daarnaast is het recht op persoonlijk E., behalve van productiemiddelen, in de grondwet nadrukkelijk vastgelegd.

Wet.: Grondwet art. 158-60 ; B.W. art. 585-671.

Lit.: R. Stammler, Eigentum und Besitz, H.d.S.; Grondwet U.S.S.R. 1936.