Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Haben

betekenis & definitie

hebben; krijgen; das können Sie haben, dat kunt U krijgen; einen gern haben, veel van iemand houden; es mit einem haben, het met iemand houden; überall zu haben, overal verkrijgbaar; das hat nichts auf sich, dat heeft niets te beduiden; diese Erklärung hat viel für sich, voor deze verklaring valt veel te zeggen; sich haben, zich aanstellen; wir haben’s dazu, ’t zit er best aan; nun mag er es haben, lekker, goed zo; dafür war er nicht zu haben, daar was hij niet voor te vinden; hat sich was!, och kom!; er hat es mit dem Magen, hij heeft 't aan de maag; er hat es mit der Eifersucht, hij lijdt aan jalousie; wer hat, der hat, binnen is binnen; hab’ dich nicht sol, stel je niet zo aan!; hat sich was!, morgen brengen!