Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Gar

betekenis & definitie

gaar; (ge)heel, zeer; zelfs; (gewestelijk) op, weg; gar nicht, in 't geheel niet; gar zu sehr, al te zeer; gar schön, heel mooi; gar viele, zeer velen; oder gar, of zelfs; ganz und gar, geheel en al; das noch gar!, dat ook nog!; warum nicht gar!, nu nog mooier!, stel je voor!; das Leder gar machen, het leer toebereiden; gare Kohlen, kolen, gereed voor 't gebruik.

< >