Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

Gepubliceerd op 13-06-2019

atria (binnenplaats)

betekenis & definitie

Binnenhof van Romeins-hellenistische huizen, waaromheen de woonvertrekken zich aaneensloten, sinds de eerste eeuw v.C. vooral voor ontvangst en representatie dienend. Sedert de vroegchristelijke tijd de hof voor een basiliek, omgeven door drie of vier zuilengalerijen, als bij het Romeinse atrium gedekt met naar binnen hellende daken. In het midden een waterbekken, later fontein, de (zie) cantharus, waaruit het wijwatervat bij de kerkingang voortgekomen is.

Ook door een muur omsloten plein waarop de synagoge stond, de (zie) area. Het christelijke atrium was de verzamelplaats van de cathechumenen en penitenten, in het bijz. waar een (zie) esonarthex ontbrak. Op de zijportieken sloten soms cellen van kloosterlingen aan.

Ook werden personen van heilige levenswandel hier begraven. Zo groeide uit het atrium enerzijds het claustrum of de (zie) kloostergang, anderzijds het kerkhof of het (zie) paradijs. InX-XII is het atrium ook een binnenplein naast of achter de abdijkerk, waaraan de kanunniken hun woning hadden ( (zie) claustraal huis).

Soms was het versterkt, zodat het als wijkplaats voor de bevolking kon dienen. Zie ook tekening romaanse bouwkunst.