Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Thora, Thora-rol

betekenis & definitie

Thora is het Hebreeuwsche woord voor de wet Gods, en bedoeld is bij ’t gebruik van ’t woord Thora niet alleen de wet der 10 geboden, maar ’t geheel van de 5 boeken van Mozes.

Een Thora-rol is een op stukken perkament, die tot een groote rol aaneengevoegd zijn, geschreven exemplaar van de Thora, van den Pentateuch dus.

Zie voor zulk een Rol verder dl. IV, p. 758.

De Thora wordt door de Joden zeer vereerd, ook uiterlijk.

Dat blijkt uit wat met de Thora-rollen geschiedt.

De Thora-rollen worden in een, vaak prachtig gebeeldhouwde, kast, „de heilige ark” genoemd, vóór in de synagoge, achter een fraai-geborduurden voorhang, bewaard.

De wetsrollen zelf zijn ook schitterend versierd.

Aan de beide einden is een houten staaf, „boom des levens” genoemd, bevestigd, die van onder uitloopt in een mooi bearbeide punt van fijner hout of van zilver.

Om deze beide staven is de rol gewonden, zóó, dat het reeds gedurende den loop van het jaar gelezen deel der rol om de eene staaf gewikkeld is, het nog te lezen deel om de andere.

Boven op de staven zet men siertorens of een kroon, van zilver.

Om het perkament zelf wordt een dunne doek gewikkeld, omdat men het perkament niet met de bloote handen mag aanvatten.

De saamgewikkelde rol wordt door een, meest uit zijde vervaardigden, breeden band, of wimpel, saamgehouden, die met letters of andere versieringen in goud is bestikt.

Deze banden zijn meest geschenken, die door welvarende ouders gegeven worden als hun zoon één jaar oud geworden is, en naar de sjoel of synagoge is gebracht, om met z’n kleine handjes de heilige wetsrol te mogen aanraken; veelal staat daarom de naam en geboortedatum van het kind op den band aangegeven.

Over de wetsrol hangt een manteltje, eveneens van zijde of andere kostbare stof vervaardigd. Daarop schittert een zilveren ketting met een zilveren plaat, waarop de woorden kether thora (kroon der wet) of kodesch lejahweh (den Heere geheiligd) zijn gegraveerd.

Naast de plaat ziet men ook nog een aan een lange zilveren steel bevestigde sierlijke hand, de zgn. jad (= hand), waarmee men hem, die uit de wetsrol heeft voor te lezen, woord voor woord moet aanwijzen, want het zou ontwijding zijn, als men den heiligen tekst met de bloote vingers aanraakte.

Moet uit de wetsrol gelezen worden, dan treedt hij, die de rol uit de „heilige ark” mag nemen, voor die kast, maakt een buiging, spreekt een gebed uit, en trekt dan den voorhang terzijde, opent de ark, neemt de rol met zijn rechterhand eruit, en legt ze op den rechterarm van den naast hem staanden voorbidder of voorzanger.

Intusschen bidt de gemeente staande: „Toen de ark voortging, zeide Mozes: Verhef u, o Heere, laat Uwe vijanden zich verstrooien, en die U haten, van U wegvluchten. Want uit Zion gaat de wet uit en ’s Heeren woord uit Jeruzalem. Geloofd zij, Die Zijn volk Israël de Thora gegeven heeft in Zijne heiligheid.” Als de rol door de synagoge naar den lessenaar op ’t platvorm wordt gedragen, trachten de Joden de wetsrol te kussen, door met de hand haar aan te raken en dan de hand aan den mond te brengen; vaders dragen hun kleine zoons naderbij, opdat die ook hun handjes op de Thora-rol kunnen leggen.

Als de rol opengewikkeld op den lessenaar ligt, worden één voor één de Joden, die er uit zullen lezen, opgeroepen met de woorden: „Brengt allen roem onzen God en geeft de Thora de eere 1” De opgeroepene gaat langs den kortsten weg naar de Wetsrol en neemt den langsten weg naar zijn plaats terug. Hij geeft daarmee te kennen, dat Hij blij is, er heen te gaan, en verdrietig, weer terug te moeten.

Na ’t lezen zegt de voor de Thora geroepene, als hij de rol gekust heeft: „Geloofd zijt Gij, Heere onze God, Koning der wereld, Die ons de leer der waarheid hebt gegeven en het eeuwige leven in ons hebt geplant! Geloofd zijt Gij, Heere, Die de Thora gegeven hebt!” Als allen gelezen hebben, vouwt hij, die het recht op die onderscheiding heeft verworven, de Wetsrol uit elkander, heft ze in de hoogte en draagt ze op ’t platvorm rond, zoodat alle aanwezigen, ook de terzijde zittende vrouwen, het Schrift in de rol kunnen zien.

Daarbij zegt de gemeente: „Dit is de leer, die Mozes den kinderen Israëls heeft voorgelegd, op bevel des Heeren. Een boom des levens is zij hun, die haar aangrijpen, en wie haar vasthoudt, wordt welgelukzalig. Hare wegen zijn wegen der liefelijkheid en al hare paden vrede. Langheid der dagen is in hare rechterhand, in hare linkerhand rijkdom en eere (Spreuken 3 :18, 17 en 16). De Heere heeft het gewild om Zijner gerechtigheid wil: Hij verheft de leer en maakt haar heerlijk.” De Wetsrol wordt nu weer saamgerold, omkleed en onder ’t uitspreken van onderscheidene zegenspreuken naar de heilige ark teruggedragen, en daarin geborgen onder de woorden der gemeente: „Toen de ark neergezet werd, sprak hij: „Rust nu, o Heere, onder de menigte der duizenden Israëls 1” Wordt der Thora-rol zoo, wijl zij de Thora bevat, groote eer bewezen, met buitengewone zorg wordt zij ook vervaardigd.

De schrijver moet niet alleen goed kunnen schrijven, maar ook innerlijk voor het heilige werk van de Thora te schrijven, toegerust zijn.

Is er bij ’t schrijven een fout ingeslopen, dan moet die binnen 30 dagen door uitkrabben weggemaakt worden.

Een fout bij ’t schrijven van den naam Gods mag echter niet zoo weggemaakt worden, doch maakt terstond het heele stuk perkament, waarop de schrijver bezig is, onbruikbaar.

Met bijzondere plechtigheid ook wordt een nieuw vervaardigde rol in gebruik genomen.

Onder een baldakijn wordt de rol in plechtigen optocht naar de synagoge gedragen en onder ’t gezang van verschillende liederen naar de „ark” gebracht.

Psalm 19, dat de heerlijkheid der Goddelijke Wet bezingt, wordt dan o.m. gereciteerd, vers om vers, door voorzanger en gemeente.

In plechtigen optocht gaat men ook in de synagoge rondom de „heilige”, nieuwe Wetsrol.

In een apart gebed wordt de Heere aangeloopen in verband met de nieuwe rol. — Een (b.v. door ouderdom of beschadiging) onbruikbaar geworden rol mag niet vernietigd worden, maar moet worden begraven, liefst in de nabijheid van een wetsgeleerde, uit eerbied voor de heilige namen Gods, die erin voorkomen.

Uit eerbied voor den inhoud der Thora-rol moeten verder nog allerlei bepalingen in acht genomen worden.

Zij moet op een goed zuivere plaats bewaard worden.

Bij ’t voorbijdragen der rol moet men opstaan.

De rol mag niet meegenomen worden naar een kerkhof.

Binnen vier ellen van een doode of van een onreine plaats mag men niet in de rol lezen.

Men mag niet op dezelfde hoogte met de Wetsrol zich neerzetten.

Men mag niets vreemds bijschrijven in de rol.

Om de voortreffelijkheid van de Thora, de 5 boeken van Mozes, boven de andere Bijbelboeken te laten uitkomen, mag men wel de Thora op die andere Bijbelboeken, maar niet deze Bijbelboeken op de Thora leggen.

Ook mag een gedrukt exemplaar van de Thora niet op een Thora-rol gelegd worden, doch wel omgekeerd.

Uit dit alles blijkt zonneklaar de uiterlijke vereering der Thora, die de voornaamste plaats in den godsdienst der Joden almeer heeft ingenomen, zóó zelfs, dat aan de Thora allerlei eigenschappen worden toegekend, die toekomen aan den Messias, als b.v. praeëxistentie, en ’t zijn van afschijnsel van’t geestelijk wezen Qods.

Zóó hoog zelfs stellen de Joden de Thora, dat zij meenen, dat God Zichzelf in liefde aan de Thora onderwerpt, ja zelfs in den hemel Zijner heerlijkheid Zich bezig houdt met studie der Wet.

Voor litteratuur, zie: Dr F. Weber, Jüdische Theologie aaf Grund des Talmud und verwandter Schriften2, Leipzig, 1897; S. Ph. de Vries Mz., Joodsche Riten en Symbolen, Zutfen, 1928. [ 49.

< >