werd 2 Juli 1489, in het Graafschap Nottinghamshire, uit een oudadelijk geslacht geboren. In het jaar 1503 werd hij naar Cambridge gezonden, waar hij den gewonen gang der scholastieke wetenschap doorliep, in 1515 fellow van het Jesuscollege werd, terwijl hij in 1523 de waardigheid van doctor theologiae verwierf en geroepen werd tot professor aan zijn college.
Op bijzondere wijze werd hij uit het rustige studeervertrek geroepen tot het publieke leven. Bij een ontmoeting van de raadgevers van koning Hendrik VIII, Gardiner en Fox, gaf hij den raad in de kwestie der echtscheiding van den koning en Catharina van Arragon het oordeel in te winnen van de voornaamste universiteiten op het vasteland, en daarnaar te handelen.
De Engelsche koning greep gaarne de gedachte van Cranmer aan, en nadat Cranmer eerst naar Rome was gereisd en tevergeefs den paus voor zijn gevoelen had trachten te winnen, werd hij in 1532 naar Duitschland gezonden, waar hij de goedkeuring van de voornaamste theologen en juristen voor de echtscheiding tusschen Hendrik VIII en Catharina van Arragon verwierf, waar hij met onderscheidene evangelische theologen kennis maakte, en menigmaal vertoefde in het huis van Osiander, met wiens nicht hij in het huwelijk trad. Voor zijn moeite werd Cranmer beloond met de benoeming tot primus van de Engelsche kerk, in welk ambt hij door den paus werd bevestigd.
Intusschen was de koning, niettegenstaande de bedreiging van den paus met den ban, met Anna Boleyn gehuwd. Bij parlementsacte werd nu, Februari 1533, het beroep op Rome verboden, en bepaald dat in de zaken van huwelijken en van testamenten in hoogste instantie door Engelsche kerkelijke autoriteiten zou worden beslist.
Cranmer verklaarde nu het eerste huwelijk voor nietig en het huwelijk van den koning met Anna Boleyn voor wettig. De paus daarentegen verklaarde het huwelijk met Anna Boleyn voor nietig en bedreigde den koning met den ban.
Nu volgde spoedig de breuk met Rome. Het parlement vaardigde de „suprematiewet” uit, waarbij de paus zijn macht over de Engelsche kerk verloor en de koning werd verklaard tot „aardsch hoofd van de Engelsche kerk”.
De geestelijke gerechtshoven werden koninklijk en elk verzet tegen de koninklijke macht in de kerk werd aangemerkt als hoogverraad.
Bijna alle hooge geestelijken onderwierpen zich.
Slechts bisschop Fisher van Rochester, de kanselier Moore, een deel der monniken en der wereldlijke geestelijken verzetten zich, maar werden ter dood gebracht. Een visitatie der kloosters werd gehouden en bij parlementsbesluit werden in Maart 1535 de kleinere en in 1539 de grootere kloosters met al hun bezittingen geseculariseerd ten behoeve van de kroon.
Zoo verdwenen de kloosters, de monarchie verloor haar half kerkelijk karakter en uit het Hoogerhuis verdwenen 28 abten en prioren, zoodat de wereldlijke adel slechts nog de bisschoppen naast zich had. Cranmer ging met deze geweldpolitiek van Cromwell, den generaal-vicarius in kerkelijke zaken, hand aan hand.
Cranmer en bisschop Latimer van Worcester gevoelden zich nauw verbonden aan de zaak der Reformatie, bevorderden de zuivere prediking, werkten de Roomsche misbruiken tegen, liet een Engelsche Bijbelvertaling met koninklijke goedkeuring, en met een voorrede van zijn hand, uitgeven, maar Cranmer miste de noodige energie om zijn reformatorische beginselen door te voeren, ja, hij vernederde zich meer en meer tot een willoos werktuig in de hand van den koning. Zoo schikte hij zich, na aanvankelijk heftig verzet, naar de bloedige zes artikelen van 1539, waarbij de transsubstantatie, de communie zonder kelk, het goddelijk recht van het coelibaat, en de gelofte der kuischheid, de verplichte oorbiecht en de privaatmissen werden geproclameerd en bepaald dat ieder, die de transsubstantiatie loochende of die een der andere artikelen bestreed, met den vuurdood moest worden gestraft.
Al wat Cranmer had bereikt moest hij weder loslaten. Zelfs moest hij zijn vrouw wegzenden.Met den dood van Hendrik VIII (1547) drong de hervormingspartij naar voren. Cranmer, die benoemd was tot opvoeder van den jongen koning Eduard VI (1547—1553), kreeg een zeer grooten invloed op het kerkelijke leven. Zij, die om het geloof in den kerker zuchtten, werden bevrijd, de vluchtelingen konden wederkeeren, een aantal theologen, die uit Duitschland wegens het Interim verdreven waren, werden te hulp geroepen, en zoo ontving Cranmer een groot aantal helpende krachten tot de doorzetting van het werk der reformatie. De zes artikelen werden opgeheven, een visitatie van alle bisdommen bevolen, een preekenboek, door Cranmer, Latimer en Ridley vervaardigd, met de parafrasen van het Nieuwe Testament van Erasmus uitgegeven, reformatorische geschriften werden van uit het vasteland ingevoerd, de private missen verboden, en allerlei reformatorische maatregelen, onder Hendrik VIII voorbereid, met kracht doorgezet. Van de grootste beteekenis was de invoering van een nieuwe liturgie, het Common Prayerbook, op Calvijn’s raad en met behulp van Bucer en Petrus Martyr opgesteld, waarbij o.a. de mis veranderd werd in een avondmaalsviering. Cranmer’s beschouwingen ontwikkelden zich in dezen tijd al meer in de richting van Calvijn.
Reeds in 1547 had Cranmer Ochino en Vermiglé naar Engeland geroepen, en Vermiglé tot professor in Oxford aangesteld. In 1548 volgde a Lasco, in 1549 Bucer en vervolgens nog een groot aantal mannen, die in Straatsburg, Genève en elders gewerkt hadden, en nu op den gang van zaken in Engeland invloed uitoefenden. In 1553 verscheen een nieuwe belijdenis, de 42 artikelen, het werk van Cranmer en Ridley, een geloofsbelijdenis, waarin de noodzakelijkheid en de genoegzaamheid der Heilige Schrift, de rechtvaardiging uit het geloof alleen en de Gereformeerde avondmaalsleer wordt beleden, — dus in afwijking van den Catechismus van 1548 en niet in algeheele overeenstemming met de liturgie.
De reformatie van Cranmer stuitte echter op grooten tegenstand, die hij met geweld zocht te onderdrukken. Doch voordat nog de nieuwe orde algemeen was ingevoerd, stierf koning Eduard, 5 Juli 1553. Maria, zijn zuster, die hem opvolgde, was zeer gehecht aan de Roomsche kerk, en achtte zich een door God geroepen werktuig om Engeland te zuiveren van de smet der reformatie. Alle kerkelijke bepalingen uit den tijd van Eduard VI werden opgeheven. Gardiner, de doodvijand van Cranmer, werd uit den Tower ontslagen en tot lordkanselier benoemd. Toen de bisschop van Dover in de cathedraal van Canterbury weder de mis invoerde, protesteerde Cranmer hiertegen, en verklaarde zich bereid te bewijzen, dat de mis is „een vervloekte afgoderij”.
Dit had tengevolge dat hij na een langdurig proces ais ketter werd veroordeeld. Buiten de Christchurch werd de degradatie aan hem voltrokken. Deze handeling schijnt zijn kracht te hebben verbroken. Om zijn leven te redden herriep hij tot zesmalen toe zijn vroegere leeringen, en verwierp daarmede zelfs de leer van Luther en Zwingli als ketterij. Maar desniettemin werd besloten dat hij gedood zou worden. Den 22sten Maart 1556 zou hij verbrand worden.
Cranmer werd naar de kerk geleid en kreeg een plaats voor den kansel, waar Dr. Cole een prediking hield, waarin de gronden werden uiteengezet, waarom de vroegere aartsbisschop in weerwil van zijn herroeping den dood moest ondergaan. Het volk werd aangemaand voor hem te bidden. Toen nam Cranmer het woord. Algemeen werd verwacht dat hij nog vlak voor zijn dood zijn vroegere leeringen openlijk zou herroepen. Maar het onverwachte gebeurde.
Hij beleed zijn zonden, beleed zijn geloof, en besloot zijn toespraak met een plechtige herroeping van alle verklaringen, die men hem vroeger tegen de leer der waarheid had afgeperst, en zeide: „Mijn hand, die tegen mijn overtuiging gezondigd heeft moet het eerst gestraft worden. Wanneer ik op den brandstapel kom, moet zij het eerst branden.” Nog eenmaal zwoer hij den paus, den antichrist, af, en beleed de Gereformeerde leer van het sacrament. Toen werd hij naar de strafplaats gebracht. Toen het vuur op den brandstapel opvlamde, hield hij het eerst zijn hand in de vlammen, en riep: „Deze hand heeft gezondigd”. Spoedig daarop bezweek hij in de vlammen.
Cranmer was een man van uitnemende gaven, maar met een onvast karakter, die, in weerwil van alle schaduwzijden, die hem aankleefden, veel gedaan heeft voor de onafhankelijkheid der Engelsche kerk van Rome en voor de doorwerking der Gereformeerde beginselen.