was een stad in Juda, ten Zuiden van Bethlehem en ten Noord-Oosten van Hebron. Ze lag aan den rand van de groote woestijn, die dan ook wel „woestijn van Thekoa” genoemd werd (2 Kron. 20 : 20).
Rehabeam heeft van Thekoa een vesting gemaakt (2 Kron. 11 : 6; vgl. Jer. 6 : 1).
Uit de bewoners van deze stad kennen we er twee van nabij. Vooreerst een zekere schrandere vrouw, die door Joab met een opdracht naar David werd gezonden (2 Sam. 14).
En dan vooral den veehouder Amos, die niet alleen zijn schapen hier in de woestijn dreef, maar ook in lagere streken moerbeivijgen kweekte, — Amos, die door den Heere van achter het vee werd weggerukt om te profeteeren tegen Israël (Amos 1 : 1 en 7 : 14, 15). In later eeuw zijn de Maccabeën eenmaal naar de woestijn van Thekoa gevlucht (1 Macc. 9 : 33).
En in onze dagen zijn er nog bouwvallen, die den naam van de oude vesting dragen.Behalve in de genoemde teksten wordt van Thekoa en zijn bewoners nog melding gemaakt in 2 Sam. 23 : 26; 1 Kron. 2 : 24; 4:5; 11:28; 27 : 9; Neh. 3 : 5, 27.
