en zijn kring. Hahn werd geboren 2 Februari 1758.
Hij was de zoon van een boer te Altdorf, leerde het metselvak, werd daarna boer, en koos nog later het horlogemakersvak. Reeds als jongeling leefde hij zeer ascetisch en hield zich in zijn vrijen tijd bezig met bidden en het onderzoek van Gods Woord.
In den zomer van 1777 had hij in wakenden toestand op het land een visioen, dat drie uren duurde. Hij gevoelde zich in het paradijs opgetrokken.
Sinds dien tijd sloot hij zich tegen den wil zijns vaders bij de Piëtisten aan. De harde behandeling van zijn vader, die de dweepachtige vroomheid van zijn zoon niet dulden kon, was de aanleiding, dat Hahn zich in den vreemde verhuurde als boerenknecht.
Hij keerde echter in zijns vaders huis terug en ondervond toen een betere behandeling, in 1780 had hij een tweede visioen, dat 7 weken duurde. Hij ontving toen onmiddellijke goddelijke openbaringen.
Nu gevoelde hij zich geroepen, om in stichtelijke samenkomsten in huis en daarbuiten als spreker op te treden. De machtige indruk, dien zijn voordrachten maakten, veroorzaakten, dat de burgerlijke en kerkelijke autoriteiten een onderzoek instelden.
Hahn werd zelfs meermalen gevangen gezet.
F.
Roos, decanus in Lustnau, waarschuwde bij een kerkvisitatie voor de samenkomsten van Hahn en Rieger vermaande Hahn om zich meer in Bijbelsche woorden en in Bijbelschen zin uit te laten dan in theosofische begrippen. Van 1791—1794 liet Hahn het spreken in vergaderingen na en sprak hij alleen tot familieleden in engeren kring.
Hij hield echter wel briefwisseling met allen, die hem om raad vroegen en deze raadgevingen werden afgeschreven en snel verbreid. Van 1794 tot aan zijn dood (20 Januari 1819) woonde hij in Sindlingen bij Herrenberg.
Daar leefde hij onder bescherming van de hertogin Franciska. Hij kon daar ook weer bijeenkomsten houden en kon veel schriftarbeid verrichten.
Zijn voornemen, om naar Kornthal te gaan, werd door zijn dood verijdeld. Hahn is ongehuwd gebleven, ofschoon zijn vader gewenscht had, dat hij huwen zou.
Hij was een man van krachtige gestalte, met een zeer vriendelijk gelaat. Zijn godsvrucht was uit alles merkbaar.
Hij had een nauw geweten, maar een warm hart voor anderen.
Hij was vrijmoedig, maar daarbij nederig en hij boezemde zelfs zijn tegenstanders eerbied voor hem in.
Na zijn dood werden door drie vrienden zijn werken uitgegeven (hij zelf gaf nooit iets uit). Het zijn beschouwingen over bijbelboeken en enkele teksten, brieven en geestelijke liederen.
Ze vormen 15 deelen (Tübingen 1819—1849). Het leersysteem van Hahn is deels verwant aan het systeem van Jac.
Böhme en deels aan dat van Oetinger. Meer dan eens wijkt Hahn van de orthodoxe leer af, en ook van de orthodoxe moraal.
Vader, Zoon en Heilige Geest zijn bij hem geen drie personen, maar innergöttliche openbaringen. De schepping is ontstaan door emanatie uit God.
De zondeval is ontstaan door de begeerte van Adam om een vrouw te hebben. De rechtvaardigmaking gaat bij Hahn op in de heiligmaking.
Bij de heiligmaking staat de ascese op den voorgrond. De echtelooze staat wordt aangeprezen.
Bij de eschatologie leerde hij een tusschentoestand na den dood met verschillende reinigingsoorden.De dichterlijke waarde van zijn 550 liederen is gering. Slechts drie van zijn liederen werden in den gezangenbundel van Albert Knapp opgenomen (1841).
Hahn scheidde zich nooit van de kerk af. De volgelingen van Hahn worden voornamelijk in Würtemberg aangetroffen, maar men vindt ze ook in Baden, Hessen, Hongarije en Noord-Amerika. Ze worden Michelianen genoemd, naar den voornaam van Hahn. Hun tegenstanders noemden hen de zuchtenden, omdat de Michelianen de hartelijke vreugde des geloofs niet kennen.
De Michelianen lezen naast de boeken van Hahn ook gaarne die van Oetinger en Tersteegen. Het aantal van kringen der Michelianen is groot. Ze zijn goed georganiseerd. De leiding berust bij zes of zeven oudere broeders, die jaarlijks twee conferenties houden, om de gemeenteleden van raad te dienen, om gaven voor de armen te ontvangen en evenzeer gaven voor de in- en uitwendige zending. Er heerscht een strenge zedentucht onder de Michelianen. De opperste leidsman is na den dood van Hahn Anton Egeter in Nedringen (1763—1851), en sinds 1851 Immanuel Gottlieb Kolb, onderwijzer te Dagersheim (1784—1859).
Chr. Palmer, Die Gemeinschaften und Sekten Württembergs (1877).