Een benaming van den duivel, den tegenpartijder Gods en verleider van den mensch. Door den Faust van Goethe is deze naam meer algemeen bekend geworden.
In de marionettenspelen wordt deels de vorm Mephostophiles, deels Mephostophilus aangetroffen. Evenals de vorm is de etymologische afleiding verschillend.
De beide genoemde vormen wijzen op het Grieksche Mëphöstophiles = de lichtschuwe. Mephistophiles schijnt een combinatie te zijn van het Latijnsche mephitis = helsche dampen, en van het Grieksche philos = die de helsche dampen liefheeft.
De meest waarschijnlijke afleiding gaat terug op het Hebreeuwsch. Hierbij houdt men het woord voor een verbinding van de beide participia mephir = verstoorder, verderver, en tophel van taphal = leugenaar.
Mephistopheles is de verpersoonlijking van de macht des kwaads, die met list en geweld het goede bestrijdt. In grenzenloozen trots hoont en spot hij, vol haat tegen God.
Een vreeselijke schalk, bij wien van geen geweten sprake is. Nu eens spreekt hij luchtigen spot, straks diepzinnige waarheden.
Met de scherpzinnigste sofisterij legt hij het er op toe, hart en verstand te verstrikken.
Langs den weg van vermomming zoekt hij zijn doel te bereiken.
Hij biedt zich aan ais een dienaar en vriend van den man, dien hij verderven wil. Stereotiepe uitdrukkingen als: „de grijnslach van Mephisto”, „Mephisto’s laagheid”, „verderfelijke Mephisto” brandmerken dezen drager van den geest des kwaads, die altijd het booze wil; die steeds ontkent, doch met beleid den omvang zijner ontkenning omfloerst.
In de dramatiek wordt de duivel dikwijls publiek aan de kaak gesteld of als een domoor gefopt. Hoeveel vat die listigert ook heeft op den mensch, toch kon hij dezen niet in zijn macht houden.
Ook Faust heeft hij eerst tot den schrikkelijken vloek gebracht, waarmede hij aan al het hooge en heilige de gemeenschap opzegt. Doch van lieverlede wordt zijn invloed minder, ten slotte zinkt hij tot een belachelijke nietigheid en verdwijnt.
Maar de Christen ziet in Mephisto een geduchten commentaar op het woord des apostels: „Wederstaat den duivel en hij zal van u vlieden” (Jac. 4:7; vgl. Zach. 3 : 2).
Moge het ongeloof spotten met den duivel, Christus leert zijn discipelen bidden: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze” (vgl. Efeze 6 : 11).