Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Maurice Maeterlinc

betekenis & definitie

Geboren 1862 te Gent, is een van de merkwaardige figuren uit de Fransche letterkunde van den nieuweren tijd. Hij vertegenwoordigt (met Claudel) het symbolisme, de richting, die zich losmaakt van plastiek en vormcultus, die niet de levenswerkelijkheid beziet, maar de ideëele waarden achter die werkelijkheid.

Het symbolisme wendt zich af van de uitsluitende erkenning der stoffelijke wereld en zoekt zijn toevlucht in den droom; schuwend de realiteit, die beschouwing eischt, vindt het zijn inspiratie in het mysterieuze, dat object is van overdenking. Dat wegdroomen van reëele verhoudingen is kenmerkend voor de symbolisten en typeert hun geesteshouding; daarom is in hun werk ook alles vaag, nevelig, huiveringwekkend, abstract.In Maeterlincs eerste werk (Serres Claudes, Album de douze chansons) is dat symbolische al duidelijk te zien. ’t Is sterk impressionistische kunst, weergave door eigen gemoed heen, van het beeld der stad, waar hij zijn school- en academiejaren doorbracht, Gent. Stemming en atmosfeer beheerschen dit werk, dat in z’n symbolisme herinnert aan Verlaine. Langzamerhand echter verheft zich de stemming tot het onstoffelijke. In snelle opvolging verschijnen zijn symbolische drama’s, waarin niet een materiëele handeling, maar zielehandeling, zieleleven wordt uitgebeeld (la Princesse Maleine, Les Aveugles, Les Sept Princesses, Peleas et Melisande, La Mort de Tentagiles e.d.). Deze drama’s hebben alle iets legendarisch, zijn spookachtig, schrikaanjagend, somber. De personen (eerder zielen, die ontheven zijn aan lichamelijke verhoudingen dan levende wezens) voelen zich altijd bedreigd door het nijpende, nooit te ontkomen noodlot; zij zijn passief, in hun uitingen en daden raadselachtig, schimmig.

In de latere drama’s (die na 1900) komt wel eenige wijziging: Monna Vanna, Joyselle, l’Oiseau bleu hebben tegenover het fatalistisch-geheimzinnige en passieve van de oudere stukken een meer menschelijke en meer bewust-actieve uitbeelding. Maar ze zijn toch nog zoo sterk symbolisch, dat ze als dramatische vertooningen schier niet te verwezenlijken zijn, dat ze dus moeilijk opgevoerd kunnen worden. Droomerige muziek en sprookjesachtige ensceneering moeten hier het effect te weeg brengen, omdat het onwezenlijke (dat karakteristiek is voor de symbolische dramatiek), de zielehandeling, niet of heel moeilijk in concrete vormen valt om te zetten. De geest van droom en mysterie behoort nu eenmaal niet tot de sfeer der dramatiek, dat is: de kunst van handeling, maar tot die der lyriek, d.i. de stemmingskunst.

Het symbolische, zooals het door Maeterlinc in zijn drama’s wordt gemanifesteerd, wortelt in zijn mysticisme. Als alle mystici onderscheidt Maeterlinc drie trappen (zie het art. Mande), „enceintes”: 1’enceinte de la vie active, de la vie intérieure, de la vie divine. Onder la vie active verstaat hij dan het gewone leven van iederen dag, gebonden aan de verhoudingen van ruimte en tijd. Maar daarachter ligt het inferieure leven, het buiten-eindige, dat niet met woorden benaderd worden kan („dès que nous exprimons quelque chose nous la diminuons étrangement”), doch slechts kan worden beleefd. En in die sfeer van het inferieure ligt dan het vie divine, want daar is God, de volkomen identiteit van alles.

De uitvoerige uiteenzetting van deze mystiek vinden we in Le Trésor des Humbles, een van de essays, die mede tot de literaire werkzaamheid van Maeterlinc behooren. En deze mystiek vormt den grondslag van zijn wijsgeerig beschouwen over velerlei onderwerp. Zoo over de noodzakelijkheid van het geluk („la Sagesse et la Destinée”), over de solidariteit bij de bijen („la vie des abeilles”), over de ziel en het leven der bloemen („1’Intelligence des Fleurs”), over het vraagstuk van den dood („La Mort”) e.d. Bij veel schoons, dat vrucht is van wijsgeerig denken en dichterlijke visie, heeft deze mystiek het bezwaar, dat ze uitgaat van de erkenning van een dubbel leven: het lagere, vervlochten met het zinnelijke, en het hoogere, dat door het kwade nooit wordt aangeraakt. Het kwade wordt dus gezien binnen den kring van het betrekkelijke en eindige; de ware, inwendige mensch is zonder kwaad. In deze beschouwing, die Plotiniaansch is, staat Maeterlinc ver af van het Christendom. Plotinus is eigenlijk Maeterlincs geestelijke vader, ofschoon in zijn mystiek ook invloeden te bespeuren zijn van Plato, Novalis, Böhme en Ruusbroec.

< >