Fransch staatsman, geboren 6 September 1835, overleden 1910, had een merkwaardigen levensloop. Bestemd voor den geestelijken stand, promoveerde hij in de philosophie met een studie over de wijsbegeerte van Thomas van Aquino.
Nadat hij reeds de eerste priesterwijding ontvangen had, ging hij in de geneeskunde studeeren, en vestigde zich straks als arts te Pons. In 1876 werd hij burgemeester dezer gemeente.
Twintig jaar later treedt hij op als Minister van Onderwijs in het Kabinet-Bourgeois. Onder het ministerie Waldeck-Rousseau werd hij door den Senaat benoemd tot voorzitter van de Commissie tot onderzoek van de wet op de vereenigingen.
Na het aftreden van Waldeck-Rousseau ontvangt hij opdracht tot samenstelling van een ministerie, waarin hij zelf de portefeuille van eeredienst neemt. De strenge uitvoering van de wet op de vereenigingen, de onverbiddelijke verwijdering van alle godsdienstig onderricht uit de scholen, de verdrijving van de congregaties uit Frankrijk, leidt tot een breuk met het Vaticaan (Leo XIII).
In Juli 1904 werden de diplomatieke betrekkingen afgebroken. Combes, die zich de bestrijding en onderwerping der kerk tot levenstaak had gesteld, dient nu een wetsvoorstel in, dat volledige scheiding van kerk en staat beoogt.
Dit brengt hem echter ten val. Niet om het beginsel, dat daarin tot uitdrukking kwam, want dit werd geestdriftig toegejuicht door het hoogtijvierend anti-clericalisme, maar om de gestrengheid, waarmeê het tot in zijn uiterste consequenties werd doorgevoerd.
Bienvenu-Martin, die hem als Minister van Eeredienst opvolgt, legt Februari 1905 aan de Kamer een gewijzigd, meer gematigd ontwerp voor, dat tot Wet wordt verheven.