Geboren te Utrecht 1814. In 1839 candidaat in de theologie.
Predikant te Marken 1843—1844; te Welsrijp 1844—1846; te Waarder 1846—1852; te Ede 1852—1864; te Bodegraven 1864—1865; te Harderwijk 1865—1869; te Leiden 1869—1885. Toen kreeg hij zijn emeritaat en stierf in 1892.
Hij was geen man, die op eenig terrein der godgeleerdheid heeft uitgeblonken, maar hij behoorde in de eerste helft der 19e eeuw tot de weinige predikanten, die in de Nederlandsch Hervormde kerk de zuivere Gereformeerde leer verkondigden. Hij gaf slechts enkele predikatiën in het licht, die alle het stempel van hun tijd dragen.
Met de organisatie der Nederlandsch Hervormde kerk was hij in het geheel niet ingenomen, maar hij miste den moed om reformatorisch op te treden. Kenteekenend is, dat hij in het laatst zijns levens bij de Gereformeerden ter kerk ging, en dat hij, toen hij zeer krank was, in de Gereformeerde kerk de voorbede voor hem liet geschieden.
Met Callenbach, Molenaar, Moorrees e. a. behoort hij tot het geslacht der Gereformeerde predikers in de Nederlandsch Hervormde kerk gedurende de eerste helft der 19e eeuw.
