Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Het Soefisme

betekenis & definitie

Gewoonlijk Suffisme geschreven, is een mystische richting in den Islam. Over den oorsprong van het Arabische woord is men het niet eens.

Volgens sommigen moet het worden afgeleid van het Arabische „Suf”, dat wol beteekent, naar aanleiding der wollen kleeding dezer asketen; volgens anderen komt het van „Safïï”, dat reinheid beteekent en dan zou dit betrekking hebben op de metafysische zuiverheid; volgens weer anderen zou het met „sophia” in verband staan en ook zijn er, die het afleiden van „Sufah”, den naam van een Arabischen stam, die zich afscheidde van de wereld om zich te wijden aan den dienst te Mekkah.Hoewel de Islam een godsdienst is, die weinig mystisch is aangelegd, waren er toch van oude tijden, van de dagen van Mohammed af, die de letterlijke beteekenis van Mohammed’s woorden vervingen door een mystische, geestelijke, allegorische verklaring daaraan toe te kennen. Hoewel dus de transcendente Godsvoorstelling van den Islam er eenerzijds toe leiden moest, dat er van een gemeenschapsleven met God weinig sprake is en dus de betrekking tot God een uiterlijke is als die tusschen een despotisch heer en een slaaf, leefden er toch in de zielen van velen diepere behoeften, zoodat zelfs in den Islam een mystische richting wel moest opkomen. Den stoot daartoe gaf Ali ibn AbT Talib, de schoonzoon van den profeet. Deze wordt de stichter genoemd van het systeem der Sufi, het Suffisme. Deze secte beweert ouder zelfs te zijn dan Mohammed’s leer. Latere onderzoekers zijn van oordeel, dat zich in dit Suffisme een Hinduïstischen invloed openbaart van de zoogenaamde Vendanta-school, die ook op de Grieksche filosofie invloed zou geoefend hebben.

Het Suffisme gaat in vele secten uiteen, die weer nieuwe namen dragen en in kleeding, gewoonten en ook in hunne meditaties en religieuse liturgie verschillen. Twee groote hoofdgroepen zijn er: de Ilhamïyah, de door God geïnspireerden en de Ittïhadïyah, die zich met God vereenigd verklaren.

In hoofdzaak komen de leerstellingen van het Suffisme hierop neer: God is de eenig zijnde, die in alle dingen is en in Wien alle dingen zijn. Uit Hem emaneeren zienlijke en onzienlijke dingen, die dus in hun wezen van Hem niet onderscheiden zijn. Het komt er niet op aan welken godsdienst men belijdt, daar alle godsdiensten leiden tot het wezenlijke, doch niet alle godsdiensten zijn daarvoor even geschikt. Van den Islam is echter het Suffisme de wijsbegeerte bij uitnemendheid. Tusschen goed en kwaad is geen wezenlijk onderscheid. God is auteur van alle menschelijke daden.

Hij bepaalt den wil, zoodat de mensch niet vrij is. De ziel bestond voor het lichaam, dat haar kooi is. De dood moet dus begeerd worden, want dan keert de ziel tot het goddelijk Wezen terug. Door deze zielsverhuizing kunnen zielen, die hier te kort schoten in hun roeping, weder waardig worden met God vereenigd te worden. Zonder Gods genade, die zij „Fayazanu ’llah” of „Fazlu’llah” noemen, kan deze vereeniging niet worden bereikt. Het gebed verschaft deze. De voornaamste taak van den Sufi in dit leven is meditatie over de eenheid met het goddelijk Wezen, de herinnering aan Zijn namen en de voortgang in de Tarïqah, de levensreis om de eenheid met God te bereiken.

Het menschelijke leven wordt met een reis vergeleken. De God-zoeker is een „salik”, reiziger. Hij moet streven naar de ware kennis Gods, die in alles verspreid is. Het menschelijk leven is de tijd zijner verbanning van God en het Suffisme heeft ten doel tot volkomen vereeniging met God te brengen. De natuurlijke staat des menschen is die, waarin hij de wet moet doen. Dit is het laagste geestelijke stadium.

De verschillende trappen des geestelijken levens worden niet door alle Suffisten op dezelfde wijze beschreven. Op den laagsten trap moet de mensch alle riten en voorschriften van den godsdienst opvolgen. De tweede is de engelen-natuur, het pad der reinheid; de derde die, waarop de macht verkregen is tot de kennis en de vierde is die der uitdooving, waarin de mensch in het goddelijk Wezen als geabsorbeerd wordt. Volgens anderen is de eerste stap naar de Godskennis de vermaning om God te dienen; de tweede als zich een liefde tot God heeft ontwikkeld; de derde, als de wereldsche begeerten zijn uitgebannen; de vierde, als de mensch, tot metafysische contemplatie gekomen, zich bezig houdt met de natuur, de attributen en werken Gods; de vijfde is de extatische toestand, een onmiddellijke verlichting der ziel. Gedurende deze extase wordt een openbaring ontvangen aangaande de ware natuur der godheid, waardoor de staat der waarheid wordt bereikt. Daarna komt hij tot den staat der eenheid met God.

Dit is het hoogtepunt, dat na zelfverloochening en contemplatie den volkomen opgang in de godheid inleidt. Om dit geestelijk ontwikkelingsproces te bevorderen hebben de Sufi verschillende kunstmiddelen uitgedacht, die Zikr worden genoemd, d. w. z. het opdreunen van formulieren.

Zoo is dus het groote doel der Sufi-mystiek zichzelven te verliezen om volmaaktheid deelachtig te worden. Het wil tnenschelijke liefde toegang bereiden tot het heiligdom van Gods Wezen. Aldus wordt dit geteekend: „Iemand klopte aan de deur van den Geliefde en een stem van binnen vroeg: Wie is daar? Toen antwoordde hij: Ik ben het. En de stem zeide: Dit huis kan u en mij niet bevatten. Dus bleef de deur gesloten. Toen spoedde hij, die buiten bleef, zich naar de eenzame wildernis, vastte en bad om na een jaar terug te keeren.

Toen klopte hij weder aan de deur en weder vroeg de stem: Wie is daar? Maar ditmaal gaf hij ten antwoord: Het is Gijzelf. En toen werd de deur geopend en mocht de minnaar binnentreden.” Uit deze teekening blijkt duidelijk, dat de leer van het Suffisme rein pantheïstisch is van karakter en overeenkomst vertoont met het Brahmanisme en Buddhisme, alsook met Neoplatonisme en Middeleeuwsche mystici. Het onderscheidt zich door zijn emanatistisch karakter gelijk als door een uiteindelijk wederopgaan der dingen in God. En deze bespiegelingen worden dan verbonden met een Mohammedaansche predestinatie-leer, waardoor alles herleid wordt tot een noodwendige evolutie der goddelijke essentie. Schepping en val zijn, zoowel als de wederkeer in God, met absolute noodwendigheid voorverordineerd, omdat het goddelijk Wezen zelf in dit proces is opgenomen. Tot welke consequenties dit voert, moge blijken uit Bayazidu’l-Bistamï, een mysticus uit de 9e eeuw, die zichzelven verklaarde voor een bodemlooze zee zonder begin of einde.

Toen men hem vroeg: wat is Gods troon? luidde het antwoord: Gods troon ben ik. En van de tafel, waarop Gods besluiten zijn geschreven verklaarde hij: die ben ik. Zichzelven noemde hij de pen Gods, het Woord, waardoor alles is geschapen. Hij was Abraham, Mozes, Jezus, Gabriël en Michaël, want al wat wezen heeft, werd geabsorbeerd in God en dit is God. De mensch wordt hier zelve God, zoodat deze mysticus voor zich opeischte goddelijke eer.

De voornaamste school der Arabische wijsbegeerte, die van al-Ghazzalï ging tot het Suffisme over. Zij verwierp het geloof in de kennis, die door de zintuigen ons toekomt, had ook geen vertrouwen in de redewerkzaamheid, maar meende, dat er een vermogen bestond, dat boven de rede uitging en deze in zekerheid overtrof. Om van dit scepticisme verlost te worden nam hij zijn toevlucht tot de vereeniging met de godheid, zooals die in het Suffisme geleerd werd. En daartoe kwam hij niet door nadenken, maar door een plotselinge verlichting.

Het Suffisme is eigenlijk vrucht van de geestelijke armoede, die de Islam kenmerkt, getuigt van de behoefte der ziel aan reiner, teederder Godsgeloof. Daar de letter van de Koran teleurstelde en den honger der ziel niet wegnam, deed het Suffisme een beroep op het bewustzijn, dat zichzelven edeler hope schiep dan die van het materialistisch paradijs der Mohammedanen. Onder de Sufi’s zijn er velen, die naar waarheid zoeken, maar er zijn ook secten bij, die door hun mystiek tot communisme werden gevoerd. Zoo b.v. de secte der Muhabiyah, die zelfs, als de wederdoopers te Munster, een communisme huldigen, dat zich over de vrouwen uitstrekt. Andere secten zijn het best te vergelijken met antinomiaansche Christenen, zoodat zij zichzelven voor hunne zonden niet verantwoordelijk achten. Het lichaam is slechts een kleed, dat den reinen geest omsluit, zoodat hetgeen door het lichaam geschiedt, geen beteekenis heeft. Het ligt voor de hand, dat zulk een pantheïsme tot allerlei vormen van ongeloof en quasi-vrijgeesterij leiden moet, zoodat dan ook het Suffisme in een reuk van ketterij en modernisme is gekomen.

Het Suffisme heeft een lange geschiedenis, daar het reeds dateert uit de eerste eeuw van de Hedschra, gelijk het zijnen oorsprong met Mohammed’s naaste omgeving in verband brengt. Maar vaak wordt als zijn stichter genoemd Abu Said ibn abi 7 Khair, die in de 9e eeuw onzer jaartelling (dus ongeveer 200 na de Hedschra) een klooster stichtte. Mohammed zelf zou daartoe nooit zijn overgegaan. Dit klooster was het uitgangspunt voor het latere Suffisme, dat in twee groote scholen uiteenging. De Perzen Bestami en Dschunaid stichtten ieder een school van pantheïstischen aard. De eerste ging daarin het verst door alle grenzen tusschen God en schepsel te doen wegvallen, zoodat hij van het bidden zelfs verklaarde, dat God daarin zichzelven aanbad.

Dschunaid daarentegen was voorzichtiger, hield meer aan den Koran vast. Hij legde nadruk op de Mohammedaansche geloofsbelijdenis aangaande de eenheid Gods, ook al vatte hij deze meer monistisch op. Ethisch predikte hij een vrijmaking van de zinnelijkheid door onthouding en door het goede na te streven. Een beroemd Sufiist uit denzelfden tijd was Halladsch, een in Bagdad geboren Pers, wiens eigenlijke naam Husainibn Mausur was, die langs den weg van askese tot een bovenmenschelijk peil meende geklommen te zijn. Volgens sommigen was hij een bedrieger, volgens anderen een heilige. Mystici hielden hem voor het hoogste wezen in menschelijke gedaante verschenen.

Hij werd te Bagdad ter dood gebracht, omdat hij zich voor een god uitgaf. Over zijn wonderdaden en martelaarschap heeft zich een cyclus van verhalen gevormd, waaraan geen historische waarde kan worden toegekend en die meer getuigen van de geestelijke idealen, die in de massa leefden, dan van hetgeen hij werkelijk deed en was.

Vooral in Perzië heeft het Suffisme grooten aanhang gehad, daar de poëtische aanleg der Perzen in dit Suffisme een tegenwicht verkreeg tegenover de geestelijke dorheid van den Islam. Toch heeft het zich ook in andere Islamitische gebieden geopenbaard. Ook orthodoxe theologen, als b.v. Qhazali waren deze mystiek zeer genegen. Ghazali’s geschriften zijn dan ook aan Mohammedaansche hoogescholen nog in eere, omdat zij van een edelen, zedelijken geest getuigenis geven en daardoor de erotische schriften der sensueele Sufiisten verre overtreffen.

Een lager vorm van in het goddelijk Wezen zich verzinken verschijnt bij Derwischen en Fakirs, die evenals Shamanen zich door kunstmiddelen in een extatischen toestand brengen. Ook deze zijn in orden verdeeld. Doch zij zijn echter meer als ontaardingen te beschouwen. Wat in onzen tijd ook in ons land als Soefi en Soefiisme wordt aangediend, is eene poging om Oostersche pantheïstische mystiek ook hier, althans naar haar beginsel, ingang te verschaffen.

Litteratuur: Abdu ’r-Razzaq’s Dictionary of the Technical Terms of the Sufis, het eerst in het Arabisch gepubliceerd door Dr Sprenger, Calcutta, 1845. Tholuck, Sufismus sive Theosophia Persarum parit heïstica, Éer\'w, 1821. Palmer, Oriental Mysticism, London, 1867. Gobineau, Les religions et les philosophies dans VAsie centrale, Paris, 1900. En verder de litteratuur in A dictionary of Islam, being a cyclopaedie of the doctrines, rites, ceremonies and custom etc. byThom. Patr.

Hughes. Londen, 1895 in voce Sufi.

< >