Geboren te Amsterdam 15 Augustus 1803, overleden te Elberfeld 5 Maart 1875, was in de Gereformeerde kerk gedoopt, waarschijnlijk omdat zijn moeder Gereformeerd was. Zijn vader toch, een rechtzinnig Lutheraan, kerkte te Amsterdam bij de Hersteld-Luthersche Gemeente, zonder daar echter belijdend lid te zijn.
De zoon, in de Luthersche kerk opgevoed, deed bij deze kerk in 1826 proponentsexamen, en werd toen ook tot hulpprediker bij de Amsterdamsche Luthersche Gemeente aangesteld. En als prediker maakte hij aanstonds zóó grooten opgang, dat niet alleen Lutherschen, maar ook Gereformeerden bij hem ter kerk gingen.
Want hij verkondigde de rechtvaardigmaking door het geloof alleen; en dat Evangelie der vrije genade was in die dagen iets ongehoords op de meeste kansels, zoowel in de Luthersche als in de Gereformeerde kerk. Ook in de Hersteld-Luthersche kerk was de geest des tijds aan het woord gekomen, die liever van zedelijke verbetering en volmaking sprak.
Inzonderheid was dit het geval met de prediking van Ds R. Uckerman, tegen wien de jeugdige proponent-hulpprediker daarom een aanklacht wegens onrechtzinnigheid indiende; met dit gevolg echter, dat de aangeklaagde ongedeerd bleef, terwijl de aanklager werd afgezet als hulpprediker en vervallen verklaard van zijn proponentschap.
In de Hersteld-Luthersche Gemeente gaf dit veel sensatie. Haar rechtzinnige meerderheid hing Kohlbrügge aan en verlangde zijn herstelling.
Maar zij moest zwichten voor degens en bajonetten. Kohlbrügge verhuisde nu naar Utrecht, om daar zijn studiën te voltooien, en promoveerde er in 1829 tot doctor in de Theologie op een proefschrift over Psalm 45.
Intusschen had hij ijverig de Gereformeerde Theologie bestudeerd, en was daardoor, alsmede door zijn omgang met Ds Laatsman te Rheden, van de uitnemendheid der Gereformeerde Belijdenis boven de Luthersche overtuigd geworden.
Daarom besloot hij bij de Hervormde Gemeente te Amsterdam, waar hij zich na zijn huwelijk gevestigd had, belijdenis af te leggen.
Daar werd hem echter geraden zich liever te Utrecht aan te geven, omdat hij daar toch gepromoveerd was. Op schandelijke wijze werd hij nu door den kerkeraad der Nederlandsch Hervormde Gemeente aldaar, en door de Synode der Nederlandsch Hervormde kerk, aan welke genoemde kerkeraad advies vroeg, buiten de gemeenschap dier kerk gehouden (21 Juli 1830).
Men was blijkbaar bang voor hem. Kohlbrügge bleef nu in conventikelen arbeiden voor de verbreiding der waarheid, zooals hij die verstond.
Buitenlandsche professoraten, die hem aangeboden werden, wees hij af. In de Rhijn-provinciën had hij gaarne het predikambt bekleed, maar zijn afkeuring van Unie en Agenda maakten dit onmogelijk.
Ook met de inmiddels hier te lande ontstane Afscheiding kon hij niet meegaan. Eindelijk in 1847, door de Vrije Gereformeerde Gemeente te Elberfeld beroepen, vond hij daar als dienaar des Woords een werkkring naar zijn hart, van waaruit hij door zijn talrijke geschriften ook in Nederland nog tot een uitgebreiden zegen was.
Vele vromen hier te lande, die zich aan zijn diepe en opbouwende predikaties verkwikten, getroostten zich zelfs meermalen een reis naar Elberfeld, om hun kinderen door Kohlbrügge gedoopt te krijgen. Ook richtten zijn vrienden hier te lande sinds 1851 herhaaldelijk adressen tot de Algemeene Synode, met het verzoek, dat het Synodaal besluut van 1830 ten opzichte van Kohlbrügge genomen, ingetrokken zou worden.
Maar het verzoek werd gewezen van de hand.
In 1856 echter, toen Kohlbrügge bij zijn oudsten zoon te Vianen logeerde, had de Hervormde predikant aldaar, Ds Van Duyl, den moed, hem voor zich te laten preeken in een Zondagavonddienst op 29 Juni.
En sinds dien tijd betrad hij in vele kerken van ons vaderland den kansel. Ook stond hij een paar maal te Utrecht op het drietal.
In 1865 werd hij, onder invloed van den consulent Ds Gobius du Sart, beroepen te Zoutelande, een dorpje in Zeeland. Toen hij dit beroep ontving, zeidehij: „Nu zie ik, dat God trouwe houdt; want inden tijd mijner vervolging zeide ik: God zal mij recht doen, al was het in het kleinste dorpje aan de zee”.
Zoutelande nu is een klein dorpje aan de zee. Zoo vervulde de Heere dan den wensch zijns harten.
En al kon hij dit beroep niet aannemen, toch was het hem een genade en een eere van zijn God. Eindelijk, in het laatst van zijn leven, betrad hij voor het eerst van zijn leven ook den kansel der Hervormde Gemeente te Amsterdam, ’t Was op den 12den November 1871, toen Dr Kuyper hem een Zondagavonddienst afstond in de Zuiderkerk aan den Kloveniersburgwal, vlak tegenover de HersteldLuthersche kerk, waar men hem als proponent uitgestooten had.
Voor een schare van bij de 3000 preekte Kohlbrügge toen twee volle uren. Vele hoorders hebben de zwakke stem van den grijsaard dien avond niet kunnen verstaan.
Maar alleen reeds zijn apostolische figuur boeide.
En het scheen, of er een ban uit het midden der gemeente werd weggenomen, nu deze gezalfde prediker, die veertig jaar geleden om zijn kloeke belijdenis van den Christus uit de Hervormde kerk zoo wederrechtelijk en schandelijk was geweerd, in de hoofdstad des lands door Dr Kuyper, den toen nog jeugdigen kampioen voor de Gereformeerde waarheid, in zijn eere hersteld werd, even vóórdat hij uit de strijdende in de triomfeerende kerk overging.
Dr Kuyper schreef van hem: „Wijlen Dr Kohlbrügge is te zijner tijde een zeer uitnemend leeraar in de kerke Christi geweest; een dier weinige mannen met wie God de Heere in Zijn kerk iets bijzonders voor heeft, en die, met nog zeer enkelen, door bangen strijd en rijke geestelijke ervaring in de waarheid van Gods Woord ingeleid, onder alle leeraren dier dagen schier alleen stond, als een getrouw prediker der gerechtigheid. Na Luther is de strijd om de gerechtigheid voor God door weinigen onder de herderen der kudde zoo diep en zoo veelzijdig gegrepen als door hem.
De macht zijner persoonlijkheid, de vurige taal, die van zijn lippen stroomde, de rijkdom van zijn schitterend talent, ja, geheel zijn verschijning schonk hem daarbij dat echt patriarchale, waardoor hij in geheel den kring van zijn aanhangers als een aartsvader onder zijn geslachten was. Hij was een klein kind voor God gemaakt en daarom groot in het Koninkrijk der hemelen.
Er is dan ook uit gansch deze eeuw geen enkele collectie predicatiën aanwijsbaar die, wat omvang, diepte en kracht betreft, ook maar van verre met Kohlbrügge’s predicatiën wedijveren kan in mogendheid om de verdoolde zielen naar de gerechtigheid Gods te trekken en om de dorstenden naar gerechtigheid te vertroosten. Kohlbrügge was in hart en nieren Gereformeerd, door het enkele feit, dat hij nooit en in niets den levenden God voor de menschen pasklaar maakte, maar in alle ding de menschen voor den levenden God trok, en niet afliet, voor ze zich schikten naar zijn heiligheden.
Zijn lijden om der waarheid wille heeft die moedige neiging nog sterker in hem geprikkeld en ontwikkeld, en zonder aarzeling dient beleden, dat de toenmalige kerkelijke organisatie, om geen andere reden Dr Kohlbrügge tegenstond en weerde, dan overmits ze zich stak aan de waarheid, die hij verkondigde. Ze verwierp Kohlbrügge volstrekt niet om enkele afwijkingen in zijn voorstelling van de waarheid, maar wel terdege om de waarheid zelve, die in zijn prediking was.
Ze voelde den prikkel, en sloeg de verzenen tegen dien prikkel in. Toch is het haar allerminst gelukt Kohlbrügge’s invloed daardoor te breken.
Uit Nederland uitgeworpen, heeft Kohlbrügge in Duitschland een toevluchtsoord gevonden, van waaruit hij veel verder, dan anders het geval ware geweest, zijn werking kon doen uitgaan.
Vrij mag gezegd, dat er onder de Duitsch sprekende natiën van die dagen geen Gereformeerde kerk meer bestond, en zie, Kohlbrügge heeft ze door de macht van zijn woord weer als uit de dooden doen opstaan.
Tal van degelijke, ernstige jonge mannen heeft hij om zich verzameld, die, bezield door de groote gedachte zijns levens, zich met kinderlijk vertrouwen aan hem aansloten, om straks in Zwitserland en Boheme, in Moravië en om Odessa, de overblijfselen der Gereformeerde kerken weer verzamelden, en toen deze trouwe dienstknecht des Heeren, na veel gebeds gebeden en veel strijds gestreden en veel lijdens geleden te hebben, voor niet zoo lange jaren in de Elberfeldsche pastorie den adem uitblies, was er oorzaak tot dank en stoffe des roemens, dat het den Heere onzen God beliefd had, zulk een uitnemend leeraar aan Zijn kerk te schenken. Dit spreken we op grond meê van eigen persoonlijke ervaring, dankbaar uit, ook al weten we uitnemend wel, dat reeds tegen Dr Kohlbrügge, bij zijn levenstijd, meer dan ééne bedenking over het min zuiver loopen van zijn afbakening der waarheid is ingebracht.
Wellicht dat zich later eens de gelegenheid voordoet, om opzettelijk aan te toonen, waarom we sommige wat krasse en eenzijdige uitdrukkingen in Dr Kohlbrügge’s geschriften niet voor afwijking houden. Zoo in zijn principiëelen strijd over Rom. 7, staan we, zonder nu juist elke uitdrukking, die uit zijn pen vloeide te willen overnemen, zeer beslist aan Kohlbrügge’s zijde en mag allerminst verheeld, dat Da Costa’s tegenbrief zoomin uit algemeen theologisch als bijzonder Gereformeerd oogpunt, de toets der vergelijking met Kohlbrügge’s gespierd en diep doordacht schrijven kan doorstaan.
Door de poging om voor het dusgenaamde „leven Jesu”, weer tot in den wortel van zijn geboorte „den staat der vernedering” in de plaats te schuiven, deed Kohlbrügge slechts den noodwendigen stap, die moet gedaan door een iegelijk, die zelfweet goddeloos te zijn en een Borg voor zijn ziel zoekt. In zijn streven, om het Woord onzes Gods weer als een levend organisme in het midden der kerk te doen reageeren, in steê van er een geleerd boek in te zien, waaruit men doode teksten saamlas, heeft hij de volle sympathie onzes harten.
En door zijn moedige daad eindelijk, om zich te Elberfeld een eigen gemeente te verzamelen en zich door de ouderlingen dier gemeente de handen te laten opleggen, wierp hij een mannelijk protest tegen alle onheilig legitimisme in de schaal, waardoor de Souvereiniteit van Koning Jezus geëerd werd. Dit neemt niet weg, dat Dr Kohlbrügge daarom desniettemin een feilbaar mensch bleef, die ook feilde en in woorden struikelen kon en gestruikeld heeft.
Niet weg ook, dat Dr Kohlbrügge een beperkt mensch bleef, die lang niet alle stukken der waarheid even rijk en vol uitwerkte. Niet weg, dat hij in zijn benarde zielsworsteling tegen de valsche toestanden dier dagen soms verder overboog dan de juiste grens gedoogde.
Niet weg zelfs, dat er een korte periode in zijn leven is geweest, waarin zijn ziel verbitterd in hem was en hartstocht in zijn woord vlamde.
Maar van wien geldt dit niet, en wie zal deswege een steen werpen op de nagedachtenis van dezen trouwen dienstknecht des Heeren? Dit zal men te minder,indien men, naar eisch van recht, overweegt dat Dr Kohlbrügge geen boekengeleerde was die een systeem van waarheid schreef, maar een geestelijke worstelaar, die de ontzaglijkheden des levens zelf doorleefde, en zelf als een brandhout gegrepen is uit het vuur” (A.
Kuyper, De Vleeschwording des Woords, 1887). Zie verder op: Neo-Kohlbriiggianen.
In 1905 verscheen:Hermaan Friedrich Kohlbrügge en zijn Prediking, Academisch Proefschrift door J. van Lonkhuyzen. Naar aanleiding daarvan: Toelichting en verweer, door J.
C. S.
Locher. In 1924 nog een artikel over Kohlbrügge door Fritz Horn in: Zwischen den Zeiten, Heft VI.