Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ernst en Vrede

betekenis & definitie

Onder voorzitterschap van Beets werd den 28sten Januari 1852 te Utrecht een predikantengezelschap opgericht. De man, die er den meesten invloed zou hebben, stond er toen nog buiten.

Het was Daniël Chantepie de la Saussaye, predikant bij de Waalsche Gemeente. Naar aanleiding echter van een bundel leerredenen: Témoignages contre Vesprit du siècle, in 1852 door hem uitgegeven, werd hem het lidmaatschap der vereeniging aangeboden.

En De la Saussaye trad toe met een verklaring en een voorstel. Hij verklaarde dat z. i. het Reveil nog te weinig den invloed eener gezond theologische wetenschap had ondergaan, en dat de eisch van het oogenblik was, niet in de eerste plaats bedacht te zijn op de handhaving van de leer der kerk door rechtspraak, maar vooral aan de verdediging en aanbeveling van de Christelijke waarheid langs wetenschappelijken weg de krachten te wijden.

Het confessioneel beginsel moest volgens hem, juist omdat het een historisch beginsel is, in zijn toepassing naar de behoeften van den toestand der kerk worden gewijzigd. En in verband daarmee deed hij nu het voorstel, een tijdschrift op te richten, dat bestemd zou zijn om theologisch en practisch de vragen van den dag te bespreken, liever dan de rechten der kerk juridisch te verdedigen.

Om aan de gemeente voedsel en leiding te geven, achtte hij zulk een orgaan noodig. De Vereeniging toch, door Heldring geredigeerd, bewoog zich meest op filanthropisch gebied, was een spreekzaal voor alle „Christelijke stemmen”, en gaf weinig uiteenzetting van beginselen.

In De Nederlander sprak Groen van Prinsterer, maar tegenover diens „tergend, tartend, verbitterd en verbitterend geschrijf”, wilde men juist iets anders stellen. Ook de Jaarboeken voor wetenschappelijke Theologie, waarin Doedes en Van Oosterzee in apologetischen zin de wetenschap beoefenden, beantwoordden niet aan het voorgestelde doel.

Kortom men had behoefte aan een eigen periodiek.

Eerst dacht men er toen nog over een weekblad uit te geven.

Maar voor de bezwaren terugdeinzend, richtte men nu een tweemaandelijksch tijdschrift op, onder redactie van Beets, Doedes en De la Saussaye. En op voorstel van Beets gaf men aan het gezelschap en aan het tijdschrift den naam : Ernst en Vrede.

In Januari 1853 verscheen de eerste aflevering, met een door Beets opgesteld programma ter inleiding. Dit was echter zoo flauw en weifelend, dat De la Saussaye bij den aanvang van den tweeden jaargang een nadere opheldering moest geven.

In dit tweede programma, zakelijk met het eerste gelijkluidend, komt het woord „ethischirenisch” voor als uitheemsche vertolking van de leus Ernst en Vrede. Met „ernst” bedoelde men: het Christendom uit de louter godsdienstige sfeer in de zedelijke over te brengen, of liever van dit bovennatuurlijk leerbegrip de zedelijke zijde aan den dag te brengen, en alzoo de leer te doen worden waarheid en leven.

En van de algemeen-wording dezer zedelijke opvatting des Christensdoms wachtte men den „vrede” in de kerk; een vrede, waarvan de Aprilbeweging als openbaarwording van de Protestantsche eenheid een voorbeeld mocht heeten.Zóó luidde het tweede program, dat evenmin als het eerste bizonder duidelijk was. Toch was het duidelijk genoeg om Groen van Prinsterer te doen inzien, „hoe licht, wanneer men zich aan het „ethisch-irenische” aansluit, het accent vooral op het tweede lid valt, en hoe het vrede en kerkgemeenschap houden met allen, een welgevallige raad is voor elk, die tegen afscheiding van zelfverloochening opziet; hoe men het irenisch voorschrift aangreep ter systematiseering, ter idealiseering van flauwheid, vadsigheid, werkeloosheid; van die „vis inertiae”, de dommekracht, waarop al wat „ethisch” verdient genoemd te worden, afstuit”. Meer en meer werd dit tijdschrift het persoonlijk orgaan van Saussaye, die er o.a. zijn later als boekwerk uitgekomen Beoordeeling van Scholtens leer der Hervormde kerk in plaatste. Hij staakte de uitgave in 1859, en gaf van de redenen daarvoor rekenschap in een Open Brief aan het gezelschap „Ernst en Vrede”, met den titel: De nood der kerk. Een dier redenen was, dat men de ethische richting langzamerhand als een partij ging beschouwen. Maar zeker stond het ook hiermede in verband, dat Saussaye aan den wensch om meer populair te zijn, geen gehoor meende te kunnen geven, zonder te kort te doen aan de wetenschappelijke eischen, die hij zich stelde (zie : Ernst en Vrede, VI, blz. 420).

< >