is de werkzaamheid, waardoor iemand emeritaat verkrijgt.
De wijze der emeriteering is als volgt: „De emeritus-verklaring geschiedt, indien noodig, op aanvrage van de belanghebbenden (hetzij predikant of kerkeraad) door de Classis, gesteund door de Deputaten ad examina der Provinciale Synode”, Acta van Dordrecht, 1893, art. 178. De aanvrage kan dus van den predikant zelf uitgaan. Hij legt ze schriftelijk aan zijn kerkeraad voor met opgave van redenen. De kerkeraad moet deze redenen grondig overwegen en daarna beslissen of hij ze kan billijken en de aanvrage kan goedkeuren. Indien niet, dan geve hij daarvan schriftelijk de reden op; en ingeval de dienaar er zich niet bij neerlegt en er geen overeenstemming bereikt wordt, kan deze in appèl gaan bij de meerdere vergaderingen. Indien ja, dan geeft hij daarvan schriftelijk verklaring af, met opgave van redenen.
In geval van ziekte moet een verklaring van twee bevoegde geneesheeren aanwezig zijn, maar bij de andere redenen staat de beoordeeling enkel aan den kerkeraad met de classe. De aanvrage kan echter ook van den kerkeraad uitgaan. Deze spreekt er dan over met zijn dienaar. Bewilligt deze er niet in, en komen zij niet tot overeenstemming, dan staat beroep op de meerdere vergadering open. Stemt de dienaar toe, dan stellen ze samen een aanvrage op, met opgave van redenen, door beide te onderteekenen. De beslissing inzake de emeriteering staat bij de classe, gesteund door de Deputaten ad examina der Provinciale (Particuliere) Synode.
Wenschelijk is, dat de classe (of haar Deputaten) de aanvrage eerst controleert, opdat de Deputaten der Particuliere Synode niet te vergeefs komen. Deze Deputaten moeten tijdig gewaarschuwd worden. Zij zijn aan een instructie gebonden, zie Acta van Arnhem, 1902, art. 144.
De gevolgen der emeriteering zijn, dat een emeritus-dienaar den naam en de eere eens dienaars behoudt, d. i. de bevoegdheid van zijn ambt behoudt, maar van de verplichting tot zijn dienstwerk is ontslagen. Hij blijft emeritusdienaar van de kerk, en emeritus-lid van den kerkeraad, die hem emeriteerde, ook al verhuist hij naar een andere plaats en wordt hij lid van een andere kerk. Maar zijn positie als emeritusdienaar brengt mee, dat hij uit discretie voor zijn kerkeraad en zijn opvolger, zich in den regel van het bijwonen der kerkeraadsvergaderingen onthoudt, tenzij dan op verzoek om mede tegenwoordig te zijn. Ook mag hij naar de classe en de Synoden afgevaardigd en in het moderamen verkozen worden. En indien hij later weer mocht kunnen dienen, zou hij rechtens weer in zijn werkkring kunnen terugtreden. In de practijk gaat het echter meestal anders, want de kerk, welke emeriteert, ziet al spoedig een ander predikant te krijgen; en de emeritus-predikant, als hij later herstelt, wordt vaak door een andere gemeente beroepen.
Zoo raken ze, eerst practisch en ten slotte ook formeel, van elkander los. Op een andere plaats mag hij, als ieder gewoon lid, tot ouderling gekozen worden, zonder toestemming van den kerkeraad, die hem emeriteerde. Zoover zijn krachten toelaten mag hij als emeritus-dienaar de vacante kerken voorgaan in de bediening des Woords en der Sacramenten. Zelfs komt het meermalen voor, dat een emeritus-dienaar in een kleine, vacante kerk meer of min geregeld hulpdienst verricht, voor zoover hij daartoe nog in staat is. Indien zulk een dienst niet het karakter van een gewonen, vasten dienst, maar slechts van een hulpdienst draagt, is het niet met het karakter van het emeritaat in strijd.