Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Dominicus en de Dominicanen

betekenis & definitie

Dominicus Guzman (1170—1221), de stichter van de orde der Dominicanen werd geboren te Calaroga, een dorp in Oud-Kastilië, in het bisdom Osma. Vroom opgevoed, legde hij zich met warmen ijver toe op de studie der filosofie en der theologie te Palencia en muntte weldra uit boven zijn medeleerlingen.

Tusschen 1194 en 1199 werd hij canonicus, spoedig daarna sub-prior aan het kapittel van Osma, hetwelk naar den regel van Augustinus was hervormd, en werd in dezen tijd ook tot priester gewijd. Te Osma genoot hij de bijzondere bescherming van den bisschop Diëgo, die hem medenam op zijn reizen naar Zuid-Frankrijk.

Daar zag hij met droefheid hoe de kerk door de ketterijen, met name door de Albigenzen, was geschokt, en hij besloot met zijn bisschop zich te wijden aan de bekeering der ketters. Hij was van oordeel dat niet met hoogheid tegen de ketters moest worden opgetreden.

Daarom ging hij met zijn helpers twee en twee, barrevoets, als arme menschen rondreizen, om door prediking en disputen de ketters te herwinnen voor de kerk. Uit deze bekeeringswerkzaamheid, die hij na den dood van bisschop Diëgo (1207) voortzette, groeide weldra de predikers- of Dominicanenorde (ordo fratrum praedicatorum, afgekort O.

P.). Hij verkreeg in 1215 den steun van twee voorname burgers in Toulouse : Petrus Cellani en Thomas, en legde in een huis, door den eerste hem gegeven, den grond voor een religieuse gemeenschap.

Met bisschop Fulco van Toulouse ging hij in 1215 naar het vierde Lateraansche concilie te Rome, om van den paus de bevestiging eener nieuwe predikorde te verkrijgen, maar Innocentius III weigerde dat, omdat het concilie de stichting van nieuwe orden had verboden, en hij wilde slechts de stichting onder zijn bijzondere bescherming nemen. Volgens het advies van den paus nam hij de regelen van Augustinus aan.

In 1216 kwam Dominicus weder te Rome en ontving van paus Honorius III bijzondere privilegiën voor de prediking en de biecht. In 1220 verkreeg zijn orde een bijzonder karakter en werd omgevormd tot een bedelorde.

Inkorten tijd verbreidde zich de orde over Italië, Frankrijk, Spanje, Engeland, Duitschland, Polen en Hongarije.Het eerste Algemeene Kapittel der orde werd met Pinksteren 1220 te Bologna gehouden, waar de strenge armoede als regel werd gesteld, en waar tevens de militia Christi, een vereeniging van mannen en vrouwen, die in de wereld konden blijven leven, werd gesticht, waaruit later de broeders en zusters van de boete van den heiligen Dominicus, de Tertiariërs, ontstonden. De tweede Algemeene Kapittelvergadering werd 30 Mei 1221 te Rome gehouden, waar in navolging van de Franciscanen de gelofte der armoede verscherpt werd. Maar terwijl Franciscus de algeheele armoede eischte in navolging van den armen Christus, wilde Dominicus de armoede opdat de predikbroeders meer vrij en onafhankelijk voor het zielenheil van anderen konden werken. Ofschoon Dominicus den vloek uitsprak over degenen, die het bezit van tijdelijke goederen in zijne orde invoerde, is toch de belofte van de armoede nimmer in den strengsten zin doorgevoerd, hetgeen ten gevolge had dat de Ddminicanerorde van den strijd over de armen, die de Franciscanen zoo lang heeft verdeeld en geschokt, gevrijwaard bleef. Nooit heeft men in de orde der Dominicanen er zich aan geërgerd, dat kerken en kloosters tijdelijke goederen bezaten.

Na de vergadering van het algemeen kapittel te Rome ondernam Dominicus nog een reis naar Boven-Italië, en was voornemens nog een reis te ondernemen naar Hongarije, om de Heidensche Roemenen te bekeeren, doch hij kwam doodelijk ziek in Bologna terug, waar hij 6 Augustus 1221 stierf.

Dominicus wordt ons geteekend als een edele persoonlijkheid, oprecht en vroom, met een onwrikbaar geloof aan de waarheid en het recht der kerk. Hij was van aanleg een weeke persoonlijkheid, bezield met groote liefde voor de redding van afgedwaalden en heidenen. In 1234 werd hij heilig verklaard.

Na den dood van Dominicus kwam de orde der Dominicanen spoedig tot groote uitbreiding. De eerste vier opvolgers van Dominicus, als leiders der orde: Jordanus, J. van Sachsen, Raimundus de Pennaforte en Johann von Wildeshausen waren krachtige organisatoren, die de gedachten des stichters verder ontwikkelden en vastigheid gaven aan de organisatie. De Dominicanen waren met de Franciscanen zeer verwant.

Maar terwijl de Franciscanen Dominicanen. het terrein hunner werkzaamheden zochten onder de ongeloovigen en beoogden de opwekking van het geestelijk leven in de kerk, was het doel der Dominicanen de bestrijding der ketterijen door prediking, de wetenschap en de inquisitie. De pausen begunstigden de Dominicanen in de dertiende eeuw door de predikheeren, die een goede theologische vorming hadden genoten, aan te stellen tot inquisitoren. De Franciscanen en de Dominicanen waren oorspronkelijk door de tegenwerking van de wereldlijke overheid, van de wereldlijke geestelijken en van de mannen der wetenschap op elkander aangewezen. Maar toen deze tegenstand was overwonnen en zij sedert 1259 met behulp van den paus zich een leidende plaats aan de universiteiten hadden veroverd, ontstond door naijver en leerverschil een groote strijd tusschen de beide orden, die voornamelijk liep over de leer van de genade, de werking van het sacrament en de onbevlekte ontvangenis van Maria. De grootste scholastieke geleerden: Thomas van Aquino, Albertus Magnus en Durandus behoorden tot de Dominicanen. De groote meesters der Duitsche mystiek: Eckart, Seuse en Tauler, benevens de heilige Catharina van Siena, waren ook leden dezer orde.

Na het ontstaan van de Jezuïetenorde werden de Dominicanen meer op den achtergrond gedrongen. Langen tijd leefden beide orden in vijandschap met elkander, doch na de restauratie van het Roomsch-Catholicisme in de negentiende eeuw kwamen de Dominicanen geheel in de schaduw der Jezuieten te staan. De Jezuieten namen de leiding bij het herstel der Roomsche kerk, en dientengevolge trachtte de ineengeschrompelde orde de Jezuieten zooveel mogelijk te bestrijden. Dit gelukte evenwel al heel weinig. Een groot deel der Dominicanen ging tot de Jezuieten over. Onder Leo XIII werden evenwel de Dominicanen weder geëerd, Thomas van Aquino werd als de normaal-theoloog aangewezen, en verschillende theologische professoren, o.a. aan de universiteit van Fribourg, en wetenschappelijke instellingen behooren tot hun orde.

Tegenwoordig zijn er ruim 250 Dominicanerkloosters met ongeveer 4500 monniken, voornamelijk in Oostenrijk, Hongarije, Duitschland, Italië, Nederland, België en Noord-Amerika. Aan het hoofd van de orde staat een generaal, die zijn zetel in Rome heeft. Het aantal nonnenkloosters is niet groot. De leidsvrouw van een klooster is een priores, die minstens 30 jaar oud moet zijn. Wijdden zij zich oorspronkelijk alleen voor het contemplatieve leven, later legden zij zich toe op het onderwijs der vrouwelijke jeugd. Het aantal dezer kloosters bedraagt ongeveer honderd met ongeveer 1500 nonnen.

Evenals de Franciscanen hadden ook Dominicanen reeds vroeg vereenigingen, waarin mannen en vrouwen, geestelijken en leeken, maagden en ongehuwde mannen een van de wereld teruggetrokken leven leidden, zonder het familie- en het beroepsleven geheel los te laten. De negende ordegeneraal gaf hiervoor in 1289 regelen, welke door de pausen Innocentius VII (1405) en Eugenius IV (1439) bevestigd werden. Thans bestaat deze derde orde deels uit vereenigingen van geestelijken en nonnen, deels uit vereenigingen van mannen en vrouwen, die temidden van de wereld leven.