Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Dans

betekenis & definitie

Dansen, van het oud-Duitsche woord dinsen, trekken, een trekkende rei. De talen der Oostersche volkeren, vooral die van den Semitischen stam, onderscheiden zich van andere talen hierin, dat zij bijzonder er zich toe leenen om aan een levendig opgewekt gevoel een levendige uitdrukking te geven.

Met deze levendigheid en aanschouwelijkheid der spraak gaat gepaard een even levendige en beteekenisvolle gesticulatie ook in het gewone leven. Uit zich nu, wat innerlijk gevoeld wordt, in een vorm, die zich van de spreekwijze in het dagelijksche leven, door welluidende klanken en bevallige bewegingen in een dichterlijk spreekwijze onderscheidt; wordt deze levendigheid nog verhoogd door gezang en begeleidende muziek; dan wordt onwillekeurig ook de gebarentaal, die op zich zelve reeds levendig en vol uitdrukking is, nog levendiger; maar ook anderdeels, daar zij een rhytmische taal begeleidt, zelfs meer gebonden en onderwerpt zich zonder dwang aan de regelen van maat en bevallige beweging.

Dansen is bij de Oosterlingen, althans oorspronkelijk, niets anders dan een levendig spel der gebaren, die de blijde ervaringen des harten in een schoonen vorm uitdrukken, welke uitdrukking met woorden en tonen, d. i. met gezang en muziek ondersteund en begeleid, en door dezen geregeld wordt: sichak, algemeene uitdrukking voor het met gezang en muziek verbonden dansen, hetzij van een enkele, of van een rei (Richt. 16:25; 1 Sam. 18 : 7; 2 Sam. 6 : 5, 21; 1 Kron. 14 : 8; Jer. 30 : 19; 31 : 4). Zoo was het dansen van David, toen hij de arke des verbonds uit het huis van Obed Edom met vreugde haalde (1 Kron. 16:16), een huppelen en springen (rakad, kirkar) in geestelijke vreugde op de maat der muziek, welke diende om de psalmen, die gezongen werden, te begeleiden (Ps. 24, 33, 47, 68, 132; 1 Kron. 17 : 18 vv.); waaruit wij kunnen zien, wat Davids hart zoo met vreugde vervulde, dat het zich in al zijn ledematen uitdrukte, en hetwelk van ons tegenwoordig dansen, dat toch eigenlijk niets anders is dan een nader bij elkander brengen der geslachten, zoo zeer verschillend is als het Westen van het Oosten.

Niet alleen moest zijn ziel zich verheugen in den Heere, maar al zijn beenderen moesten het uitspreken : Heere wie is U gelijk (Ps. 35:9). Niet het dansen op zich zelf scheen aan Michal niet overeenkomstig met de koninklijke waardigheid (want volgens 1 Sam. 19 : 20 begeleidden ook de profetenleerlingen hunne gezangen met dans, en het dansen zelf werd niet, zooals bij de Romeinen, voor iets den man onwaardig gehouden), maar dat David zich van de koninklijke kleederen ontdaan en zich onder het gemeene volk had gemengd (2 Sam. 6 : 20 vv.).Ook de feestelijke ronde-dansen, met welke de overwinningsfeesten en de godsdienstige jaarfeesten door vrouwen gevierd werden, als Exod. 15 : 20; 1 Sam. 18 : 6; 21 : 11 ; Richt. 11 : 34; 21 :19 v.v., vgl. Jer. 31 : 13, waren met vreugde- en lofzangen verbonden, hetzij ter eere Gods of van den zegevierenden held. Handpauken begeleidden het gezang en den dans, om de maat aan te geven. In den regel waren met den godsdienst geen dansen of processiën met dansen verbonden : de handpauk behoorde dan ook niet tot de tempelmuziek. De dansen met fakkellicht op het loofhuttenfeest in den voorhof der vrouwen, komen eerst bij het latere Jodendom voor. Ook bij vreugdefeesten van het huiselijke (Gen. 31 : 27; Job 21 : 11 v.v.; Ps. 30 : 12; Pred. 3:4; Spr. 26 : 7; Luc. 15 : 25) en van het openbare leven mochten de reien-dansen niet ontbreken; vandaar dat men vaak kinderen, die het leven der ouderen in vreugd en droefheid spelende plegen na te bootsen, onder andere ook op hunne speelplaats, de markt, met elkander zag dansen (Matth. 11 : 17; Luc. 7:32).

Immer waren echter bij deze reien-dansen, wanneer het mannelijke geslacht er aan deel nam (hetgeen trouwens b.v. Richt. 21 : 19 v.v. niet het geval was) de reien van de mannen en de vrouwen gescheiden (vgl. Ps. 68 : 26). Men kan echter van deze reien-dansen niets bepaalds meededen. De Hebreeuwsche naam voor den reien-dans, wijst niet zoozeer op eentonige cirkelbewegingen, hetzij van een persoon of van geheele reien, als wel op wendingen en draaiingen in het algemeen. Bij de Heidenen danste men rondom de afgodsbeelden (Exod. 32 : 19) en altaren (1 Kron. 18 : 26) of in processie.

De wellustige dansen hebben wij onder de Israëlieten alleen aan het hof van een koning Herodes te zoeken (Matth. 14 : 6) of in de huizen der „booze lieden”, die Vóór den tijd der Maccabeën heidensche gewoonten navolgden (1 Macc. 1 : 12—16). Daar werden voor gastmalen openbare danseressen, boeleersters gehuurd, die voor de oogen der gasten ontuchtigepantomimen-dansen uitvoerden.

Wanneer wij nu uit deze gegevens van de Heilige Schrift eenig licht willen verspreiden over de vraag, of het voor ons en onze kinderen gewenscht is, om te dansen, dan willen wij daarop het volgende zeggen.

Er is, ook onder de Gereformeerden, niet altoos eenstemmig over deze zaak gedacht. Reeds in de dagen van de Reformatie bleek er verschil van opinie te bestaan. Om nu maar eens bij ons land te blijven, moet medegedeeld worden, dat bijv. Marnix van St. Aldegonde het dansen verdedigde, maar de Gereformeerde predikanten in zijn tijd veroordeelden het. Het is geen wonder, dat de mannen, die altoos in de hoogere kringen leefden over het dansen anders dachten dan de predikanten, die in hun eenvoudige pastorieën van het wereldleven afgezonderd waren.

In het algemeen genomen kan men zeggen, dat de Gereformeerden het dansen verboden. Hierbij zij aangemerkt

1°. dat dansen op zichzelve genomen als een beweging der ledematen onmogelijk zondig kan zijn, want dan zou beweging der handen bij de muziek ook zonde wezen;
2°. de wulpsche dansen, aan het Heidendom ontleend, zijn zeer te veroordeelen;
3°. het dansen van de eene sekse met de andere is niet aan te bevelen. Velen vinden het dansen, als het niet door de eene sekse met de andere geschiedt, zonder glans. Dat zegt veel.
4°. Christelijke ouders mogen wel bedenken, dat het dansen een poort opent, om onnoodigen omgang met de wereld in de hand te werken.