Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Catechismus

betekenis & definitie

I. Catechismus

’t Woord beteekent oorspronkelijk : mondeling onderwijs in de christelijke religie, gegeven aan den catechumeen (catechisant), en duidde dus geen boek aan. Luther is de eerste geweest, die zijn boekje ter onderwijzing van de jeugd Catechismus noemde (1525). Hij schreef er twee, beide in den vorm van vragen en antwoorden: een kleinen en een grooten Catechismus. Van Gereformeerde zijde moeten genoemd: de Catechismus van Oecolampadius, 1529; van Leo Judae (twee: 1534 en 1541); van Bullinger (1566); van Calvijn (behalve die van 1536 en van 1541: de Geneefsche Catechismus, 1545); van h Lasco (1546), Anglicaansche Catechismus (1549); Heidelbergsche Catechismus (1563); Catechismus van Westminster (1647). De Roomsche Kerk volgde Luther’s voorbeeld. Zoo schreef Petrus Canisius (1527—’97) drie Catechismussen.

De officieele is de Catechismus Romanus (zie het art.). Al deze Catechismussen hebben gemeen, dat zij het karakter van een belijdenis dragen.

II. Heidelbergsche Catechismus Keurvorst Frederik III van de Paltz, een godzalig man en ernstig onderzoeker van de Heilige Schrift, zette reeds kort na zijn troonsbestijging (1559) de reformatie in de Paltz in beslist-gereformeerden geest door. Ten einde een leerboek te verkrijgen, dat in kerken en scholen zou kunnen worden gebruikt, benoemde hij een commissie (1562) bestaande uit hoogleeraren en andere geleerden. In deze commissie hadden ook zitting de beide mannen, die de hoofdopstellers van den Heidelbergschen Catechismus zijn geworden: Zacharias Ursinus, (geboren 1534, f 1583) hoogleeraar te Heidelberg, en Caspar Olevianus (geboren 1536, t 1587) eerst hoogleeraar, later predikant aldaar. Van Ursinus is grootendeels de inhoud, zoowel als de verdeeling, terwijl Olevianus voor de eindredactie heeft gezorgd. Waarschijnlijk hebben de opstellers de bestaande Gereformeerde Catechismussen geraadpleegd, o. a. die van Leo Judae (1534), Calvijn (1545), a Lasco (1546).

Reeds vroeger had Frederik 111 aan Ursinus last gegeven, een latijnschen Catechismus op te stellen, waaruit later weer een kortere van 108 vragen ontstond, en deze heeft den grondslag voor den Heidelbergschen Catechismus gevormd. In het begin van 1563 werd de Heidelbergsche Catechismus door de Heidelberger Synode goedgekeurd, en spoedig daarna gedrukt. Nog in hetzelfde jaar verscheen een 2de en 3de uitgave. In de 2de werd — op verlangen van Olevianus — de vraag ingevoegd over het onderscheid tusschen het avondmaal des Heeren en de Paapsche mis, die echter pas in de 3de den vorm kreeg, zooals die nu in onze vertaling (vraag 80) voorkomt. Eerst in de 3de uitgave wordt de mis een „vervloekte afgoderij” genoemd. Of op deze opzettelijke bestrijding van de Roomsche avondmaalsleer de besluiten van het Concilie van Trente (1545—63) van invloed zijn geweest, is niet met zekerheid te zeggen.

De Heideibergsche Catechismus is het eerst in onze taal overgezet, nl. te Emden, 1563, maar deze vertaling (van den 2den druk) vond weinig ingang. Beter ging het met die (van den 3den druk) door Petrus Dathenus in hetzelfde jaar, welke in 1566 opnieuw werd afgedrukt achter zijn Psalmberijming. Het convent van Wesel (1568) wilde den Heidelbergschen Catechismus in de Nederlandsche Gereformeerde kerken in gebruik zien genomen. Evenzoo de Synoden van Emden (1571), Dordrecht (1574, 1578), Middelburg (1581), ’s Hage (1586), die onderteekening eischten en prediking over den Catechismus voorschreven. Petrus Gabriël was de eerste, die, in 1566 te Amsterdam, over den Catechismus predikte. In de Synode van Dordrecht 1618/19 werd de Catechismus door allen geroemd en geheel conform de Heilige Schrift geacht.

Alleen behielden de Engelsch afgevaardigden zich het recht voor, om het artikel: „nedergedaald ter helle” anders uit te leggen dan in antwoord 44 geschiedt, nl. als het zijn in den staat des doods. De Synode legde onderteekening op aan alle ambtsdragers, hoogleeraren, regenten en onderregenten der theologische colleges, rectoren, schoolmeesters en krankenbezoekers.

De hoofdindeeling van den Catechismus is:

Inleiding : des Christens eenige troost en wat noodig is om dien te kennen, Zondag 1; Eerste deel: de leer der ellende Zondag 2—4; Tweede deel: de leer der verlossing Zondag 5—31; Derde deel: de leer der dankbaarheid Zondag 32—52.

III. Catechismus Romanus Deze Catechismus werd volgens het besluit van het Concilie van Trente — nadat het voorstel, om een Catechismus in de volkstaal niet slechts ten behoeve van de kinderen maar ook van de volwassenen te vervaardigen, ter zijde gelegd was — in 1566 onder paus Pius V uitgegeven ten behoeve van de geestelijkheid. Het is een populair handboek der theologie. Het eerste ontwerp werd vastgesteld door eene door den paus benoemde commissie — bestaande uit Leon-Marino, Muzio Calini, Egidio Toscarari en Franc. Furreiro — welke arbeidde onder toezicht van kardinaal Borromaeus. Kardinaal Sirletus heeft het daarop nog eens gerevideerd, waarop het door twee humanisten in het Latijn vertaald werd.

Het boek verscheen onder den titel „Catechismus ex decreto Concilii Tridentini ad parochos Pii V jussu editus”. Herhaaldelijk is deze Catechismus herdrukt en in verschillende talen is hij overgezet. Van de 4 vervaardigers behoorden er 3 tot de orde der Dominicanen — hetgeen den lateren tegenstand der Jezuieten inzake de genadeleer verklaarbaar maakt. Dit handboek voor de seminaristen en geestelijken bevat 4 deelen. Eene verklaring van het apostolisch symbool; de leer der sacramenten; een uiteenzetting van den decaloog; een verhandeling over het gebed, bijzonder over het gebed des Heeren. In korte trekken wordt de geheele Roomsche dogmatiek ontwikkeld en deze Catechismus blijft een bron van beteekenis voor de kennis van de Roomsche leer.

Eerst in de uitgave van 1572 (te Keulen) werd hij in boeken en hoofdstukken ingedeeld, terwijl in de editie van 1574 (te Antwerpen) de vragen en antwoorden zijn aangebracht. Aan het besluit van het Concilie van Trente en aan latere aanbevelingen van pausen en bisschoppen dankt hij zijn dogmatisch aanzien — maar toch is hij niet een primair-symbolisch geschrift gelijk de Trentsche geloofsdecreten.