Aan den overwinnaar viel volgens oorlogsrecht alle have en goed van den overwonnen vijand ten deel. Volgens het Mozaïsche recht moesten menschen en vee in twee helften verdeeld worden, waarvan de eene, na aftrek van 1/500 voor de priesters, onder de krijgslieden, de andere, na aftrek van 1/50 voor de Levieten, onder het volk werden uitgedeeld (Num. 31:25).
David verdeelde (1 Sam. 30 : 20) volgens denzelfden grondslag den buit in de helft tusschen de bij het oorlogsmateriaal geblevenen en de tot den strijd uitgetrokkenen, een handeling, die van toen af kracht van wet kreeg. ln 2 Macc. 8 : 28, 30 werden voornamelijk de armen, weduwen en weezen bedacht. Een verbannen stad mocht niet geplunderd worden, het zich daarin bevindende metaal werd, als onvernietigbaar, aan den Heere geheiligd (Joz. 6 : 19, 24; vgl. 2 Sam. 8 : 11 ; 1 Kron. 26 : 27).
Buitgemaakte wapenrustingen werden door de Heidenen dikwijls in de tempels van hunne goden opgehangen (1 Sam. 31 : 10). Abraham ging voor in het schenken van een gedeelte van den buit aan priesters (Gen. 14 : 20 ; vgl.
Hebr. 7 : 4). De vreugde van het uitdeelen van den buit is tot een spreekwoord geworden (Ps. 68 : 13), waar na een bevochten overwinning de huisvrouw onder haar huisgezin den buit verdeelt, een zinnebeeld der gaven, welke de kerk van de overwinning van haren verhoogden Heere verkrijgt om uit te deelen.