Mr. Dr., Baron de, geboren te Utrecht 12 December 1816, overleden aldaar 4 Augustus 1903, promoveerde 14 December 1838 tot doctor in de letteren en 4 Maart 1841 in de beide rechten.
Reeds in 1843 werd hij benoemd tot kantonrechter te Maarssen. Dit ambt verwisselde hij in 1847 voor dat van buitengewoon hoogleeraar in het Romeinsch recht en zijn geschiedenis aan de rijksuniversiteit te Utrecht.
In 1855 werd hem als tijdelijk hoogleeraar het onderwijs in de Hebreeuwsche, Arabische en Oostersche letteren opgedragen. Een jaar daarna werd hij gewoon hoogleeraar in het Romeinsch recht; dit ambt heeft hij bekleed, totdat hij in 1887 als zeventigjarige aftrad.
Hij was 12 Augustus 1846 gehuwd met jonkvrouw Anna Cornelia Alexandrine Louise van Asch van Wijck.De Geer heeft zeer veel geschreven op velerlei gebied, zoowel op dat der klassieke en semietische filologie als op dat der vaderlandsche geschiedenis ; vooral de rechtsgeschiedenis trok voortdurend zijn aandacht. Ook redigeerde hij een tijdlang met Doedes, Kemink en Van Oosterzee de Jaarboeken voor wetenschappelijke Theologie, waarin hij, behalve vele boekbesprekingen, artilen schreef over de profeten in Israël, het Israëlietische offer, de schriften van Mozes en hare bestrijders, enz. In de Nederlandsch Hervormde kerk behoorde hij tot de leiders der orthodoxe partij. Het eerst trad hij op den voorgrond bij de Aprilbeweging in 1853; het eerste conceptadres tegen Thorbecke en de Roomschen was door hem opgesteld. Met kracht ijverde hij voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs. In 1872 nam hij zitting in het bestuur van het Anti-Schoolwet-Verbond.
Het Antirevolutionair Program van 1878 was mede onder zijn goedkeuring tot stand gekomen. In den strijd voor het Vrije Beheer gaf hij de leiding; een brochure daarover van Dr Kuyper in 1870 voorzag hij van een inleiding. In een Rapport van 20 Januari 1875, mede door Dr A. Kuyper en Dr G. J. Vos Azn onderteekend, ten behoeve van de Vereeniging van Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs opgemaakt en bij haar ingeleverd, pleitte ook hij voor de oprichting van een vrije Christelijke universiteit.
Ook behoorde hij tijdens de Aannemingskwestie in 1878 tot de Gereformeerde Commissie van Advies. Als lid der Tweede Kamer heeft hij meegewerkt aan de Grondwetsherziening van 1887 en aan de Schoolwet van 1889.